Ben Cami
Kan een dichter overleven met alleen maar zijn naam? Vaker kennen we het omgekeerde: anonieme gedichten. Het werk is er, maar de schrijver verdween. Wat is er aan de hand in het geval van een auteursnaam zonder het werk?
Vanaf mijn eerste kennismaking met de experimentele poëzie in de lessen Nederlands in mijn derde of vierde jaar van de humaniora is de naam Ben Cami me bekend. Ik hoorde van het tijdschrift Tijd en Mens, waarvan de belangrijkste redactieleden werden opgesomd. De namen Hugo Claus, Louis Paul Boon, Ben Cami, Jan Walravens bleven me bij. Er werd verwezen naar de bloemlezing Waar is de eerste morgen?, samengesteld en ingeleid door Jan Walravens en genoemd naar een vers van Ben Cami. Het tijdschrift luidde in Vlaanderen de experimentele poëzie in, de bloemlezing bezegelde die. Het experiment zou nooit meer worden gewist.
Dat heb ik allemaal op gezag van mijn toenmalige lerares Nederlands en van het handboek dat we aan het college gebruikten. In dat handboek stonden ook gedichten afgedrukt. Verzen van Hugo Claus, Lucebert, Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar, Paul Snoek, Remco Campert. (Niet één vrouw, stel ik nu vast.)
Mijn belangstelling was gewekt. Zoals de experimentele poëzie in het handboek werd voorgesteld en door sommige leerkrachten met verve uiteengezet, zette het mij aan ernaar op zoek te gaan in de schoolbibliotheek. Ik vond verzamelbundels en handboeken die in andere scholen werden gebruikt. In die boeken trof ik een selectie experimentele gedichten aan van vijftigers, vijfenvijftigers en zestigers, het neorealisme dat de kop op stak. Opnieuw verzen van Claus, Elburg, Snoek, maar ook van Hugues C. Pernath en Jacques Hamelink, en lange gedichten van Albert Bontridder en Remy C. van de Kerckhove, kortere van Herman J. Claeys, Gust Gils, Christine D’haen en Aleidis Dierick. Dichters die me nog steeds zomaar te binnen schieten van wie ik gedichten las.