Schoolpoort naar een ander leven
Als kind deelde ik de wereld op in twee groepen: de kinderen die na de laatste schoolbel langs de poort aan de hoofdingang naar huis stapten en de kinderen die langs de kleine schoolpoort verdwenen. Ik behoorde tot de eerste groep en zag de achterste poort als een geheime doorgang naar een speciaal leven. Die kinderen hadden thuis een aangelegde tuin met een trampoline en klimrek, ze droegen de hipste Converse-sneakers, hadden een rugzak van Kipling en hielden elk jaar een groot verjaardagsfeest in een indoor-pretpark. Ik geloofde dat zij thuiskwamen in een leven dat altijd perfect paste, zoals Tetrisblokken die naadloos in elkaar schuiven.
In de jaren die volgden, veranderde mijn opdeling van de wereld. De achterste poort werd de poort van de mensen die op jonge leeftijd al hun zielsverwant hadden gevonden en een stabiele relatie hadden, nog later werden het de mensen die hun professionele roeping kenden en elke dag vol passie naar hun werk gingen. Telkens wenste ik dat ik op een dag zelf door die poort zou stappen en thuis zou komen in een romantische relatie en een carrière die mij levenslust gaf.
Zoals met alles in het leven, veranderen doelen en wensen zodra ze in vervulling gaan, alsof verlangen het enige is wat zich nooit voltrekt en altijd in beweging blijft. Vandaag deel ik mijn wereld op in vrouwen met kinderen en vrouwen die er bewust voor kiezen om geen kinderen te krijgen. Voor het eerst weet ik niet tot welke groep ik wil behoren. Ik zit vast in een tussenruimte, zonder duidelijkheid, waarin alles wat ik denk te weten tussen haken staat. Onze biologie mag dan gericht zijn op voortplanting, onze cultuur is dat niet meer. Er is een vrijheid ontstaan om keuzes te maken. Die mogelijkheid dwingt mij om na te denken. Een kinderwens kan voor mij geen allesoverheersend instinct meer zijn, maar is een weloverwogen en tegelijk doorvoelde beslissing.
Kan de moeder nog een schrijver zijn?
De realiteit van iets dat zich nog niet heeft voltrokken is moeilijk in te beelden. Ik heb een evenwichtige romantische relatie gevonden en ik heb het privilege om in het dagelijkse leven te doen wat mij passioneert: én juridische vraagstukken oplossen, én creatief schrijven. Een van de angsten waarmee ik worstel is dat ik me weer door een poort moet bewegen naar een andere kant. De angst dat moederschap voor mij niet alleen iets toevoegt, maar ook iets wegneemt. Betekenen twee lijntjes op een zwangerschapstest ook meteen een dubbele streep door een schrijverscarrière? Kan een moeder nog een schrijver zijn? Is er voor een moeder nog ruimte in de taal?
Schrijven is ontkleden
Bij de gynaecoloog wordt aan vrouwen gevraagd zich achter een scherm of gordijn uit te kleden, om vervolgens plaats te nemen op de onderzoeksstoel. Het lijkt een paradox: je ontdoen van je kleren in alle beslotenheid, om vervolgens naakt in het volle licht te gaan liggen, maar het is ook logisch: de beweging van het uitkleden, zich ontdoen van de buitenste lagen is het meest intieme deel van het proces, net zoals het schrijven. Het schuurt, schaaft, het is schrappen, het is kwetsbaar, het is de vrije val, zonder te weten waar je terechtkomt. Anders dan het statische, het naakt zijn, het geschrevene. Als er eenmaal niets meer tussen de schrijver en de wereld ligt, is het engste voorbij, niet per se omdat het mooi is, maar omdat het bestaat.
Het schrijverschap is het soort uitkleden, naakt worden, dat moeilijk verzoenbaar lijkt met een moederrol. Een vrouw die moeder wordt, is immers nooit meer helemaal alleen van zichzelf. Zij is haar kind, zij wordt de moeder van alle andere kinderen, en wordt opnieuw het kind van haar eigen moeder door een nieuw perspectief. Moederschap rekt de identiteit van een vrouw open op een manier die onvergelijkbaar is met andere rollen. In die zin wordt de moeder een grensfiguur: iemand die tegelijk binnen en buiten zichzelf leeft, steltde Bulgaarse filosoof Julia Kristeva. Schrijven als moeder lijkt me dan ook geen vanzelfsprekendheid. Kan een moeder nog rauw schrijven zonder de angst voor de ontkleding?
Voormoeders als reddingsboeien
In de zoektocht naar het antwoord op deze vraag, klamp ik me vast aan de verhalen van de vrouwen die mij voorgingen. Ik zoek in gesprekken, in literatuur, in de taal en de beelden van mijn voormoeders. Ik wil weten wat zij hebben verloren, gewonnen, geleerd en ontdekt op de weg naar en tijdens het moederschap.
Een van die reddingsboeien is dichter Siel Verhanneman. In haar bundel Wat wij doen dat heet bewaren lokaliseert ze twee plekken in het lichaam waar diepe verlangens en gevoelens opgeslagen liggen: de baarmoeder, waar het moederschap begint, en de psoas, de spier van de ziel. Het moederschap lijkt haar dichterlijke blik te hebben verscherpt, ze ziet nu de wereld ook door de ogen van haar kind:
“de moeder keek toe / maakte zich geen zorgen om vuile handen / en vroeg zich af / wie hier uit wie / geboren werd.”
Dit niet-weten kan bijdragen aan vernieuwende teksten. Ik schrijf het best wanneer ik niet kan slapen, wanneer ik zweef tussen mijn eigen lichaam en de ruimte waarin ik mij bevind. Het is daar dat ik helemaal vrij ben van structuren en regels die verstenen tot onoverkomelijke beletsels. In de donkerste uren werk ik vanuit mijn buik, niet vanuit mijn hoofd. De Caribisch-Amerikaanse feministische schrijver Audre Lorde schreef: “The poet speaks to us of a reality named but seldom shared. That is nameless and formless, about to be birthed, but already felt.” Zo is schrijven, zoals baren, zoals ontkleden, niet per se een cerebrale daad, het is vooral een lichamelijke daad uit intuïtie en verlangen, ergens in het onberedeneerde. De aanvaarding daarvan helpt ook de keuze te maken over het moederschap, die nooit helemaal weloverwogen kan zijn omdat het onmogelijk is om alle hypothetische opties te bedenken.
Het gaat bij moederschap en schrijverschap natuurlijk niet alleen om mentale of lichamelijke ruimte. Het is ook een kwestie van het alledaagse, het praktische, logistieke, soms zelfs banale. Is er nog voldoende tijd en stilte om te observeren, te schrijven en te noteren wanneer een kinderstem aandacht vraagt?
Dichter Ester Naomi Perquin verwoordt die spanning in haar gedicht ‘Een kamer’ uit haar dichtbundel Ongevraagd advies:
“hoe vaak moet ik dit nog zeggen, haal je vingers uit / het stopcontact, leg de puzzels in de kast, laat me even. / Zet je wagens weg, leg je leven aan de kant dan kan ik / erbij met mijn drift, mijn waanidee van dichterschap, / een dweil, een doek, het boek dat ik had willen schrijven.”
Haar gevoelens over de tegenstrijdigheden tussen de schrijver en de moeder vormden de oorzaak van haar poëzie. Door te schrijven over de moeilijkheden toont ze tegelijk dat die verzoenbaar zijn.
Op de dagen dat taal me onvoldoende houvast geeft en ik me moeilijk kan voorstellen hoe het schrijverschap en het moederschap in één lichaam kunnen samenvallen, denk ik aan een foto die ik enkele jaren geleden op sociale media zag voorbijkomen. Een roodharige vrouw van begin dertig staat op een podium. Achter haar op een mosterdkleurige canapé zitten twee vrouwen aandachtig te luisteren, met hun blikken omhoog. De ruimte straalt warmte uit: roestkleurige muren, fluweel, planten en eikenhouten elementen. Maar het is vooral het jonge kind dat opvalt. De baby is hooguit enkele maanden oud en rust in een draagdoek tegen de borst van schrijver Anneleen Van Offel. Ze was op dat moment curator van het Memento-festival in Kortrijk. Sinds ik zelf die rol heb, heeft het beeld nog meer betekenis gekregen. De foto bevestigt dat ik als moeder diezelfde ruimte zou kunnen innemen. Het moederschap moet niet worden achtergelaten bij een babysit. De afwezigheid van de moeder is geen vereiste voor de schrijver. Het beeld is als een poort die zachtjes wordt opengezet: dit wil ik, want dit kan.
Archieven van vrouwelijke wijsheid
Ik vind mijn reddingsboeien bij de vrouwen om me heen, vrouwen die erin geslaagd zijn het schrijverschap en moederschap te combineren, maar evengoed put ik kracht en inspiratie uit mijn biologische voormoeders: mijn moeder, haar moeder, en alle vrouwen vóór hen. Amazigh-vrouwen uit het Rifgebergte, in het noorden van Marokko.
In de Amazigh-cultuur dragen vrouwen een centrale verantwoordelijkheid in het bewaren en doorgeven van orale tradities, in het bijzonder de Izran. Dat zijn poëtische, gezongen verzen, verhalen vol emotie en ervaring, die van moeder op dochter worden geleerd. In de verzen ligt een levend archief van vrouwelijke wijsheid. Izran zijn metaforisch, soms wordt er ter plekke geïmproviseerd, maar door de herhaling is er over generaties heen een canon ontstaan. Tot op vandaag klinken Izran op belangrijke momenten in het leven: op huwelijken, geboortes, vieringen, ook bij de jongere generaties uit de diaspora.
Mijn voormoeders voedden hun dochters niet alleen op, ook hun taal en de verhalen van hun voormoeders, gaven hen richting. Een van de Izran die mijn maternale grootmoeder nog steeds ritmisch opzegt, werd al opgetekend in 1932:
“Aṣbar, a yuř inu / memmi eṣbar itiři! / Ecc addad deřɛakkar tḥamded xas ařiři.” Vrij vertaald betekent dit: “Geduld, mijn hart, berusting bestaat. Eet de addad en de akkar, dan zul je de oleander waarderen.” De addad en de akkar zijn nog bitterder dan de oleander, de boodschap is er een van veerkracht en berusting, wees tevreden met wat je hebt, want er zijn altijd zwaardere omstandigheden. Die les, omkapseld door poëzie, is geworteld in het begrip sabr, een woord dat zich moeilijk laat vertalen, maar begrippen zoals geduld, volharding en innerlijke kracht omvat.
Sabr is meer dan een deugd, het is een overlevingsstrategie. Het weerspiegelt een collectieve visie op het leven, in tegenstelling tot de individualistische reflex die in veel westerse samenlevingen overheerst, waar zelfontplooiing en persoonlijke vrijheid centraal staan, zelfs als dat betekent breken met anderen of met het verleden. Ook in de manier waarop we taal begrijpen, komt deze opvatting duidelijk naar voren. Het spreekwoord “Je kunt niet schenken uit een lege beker” wordt in individuele samenlevingen vaak geïnterpreteerd als: zorg eerst voor jezelf en pas daarna voor een ander, neigend naar: zorg dat je eigen beker helemaal vol is voor je schenkt aan een ander. In meer collectieve samenlevingen bestaan varianten van dit spreekwoord die anders geïnterpreteerd moeten worden. Daar betekent het eerder: zorg dat je sterk bent, zodat je anderen kunt helpen. Zelfzorg is dan geen ultiem doel op zich, maar ook een middel om er voor anderen te kunnen zijn. Dit impliceert natuurlijk ook dat je op sommige momenten zelf aan de ontvangende kant van die zorg staat, wat het samenleven en zorgdragen voor elkaar mogelijk en draaglijk maakt. Zoals bij een estafette loopt niemand de hele afstand alleen.
In de Amazigh-visie, zoals ook uit de boodschap van de Izran blijkt, zit dus een alternatieve manier van vrouw-zijn en van moederschap vervat, eentje waarin een verlangen om te zorgen en doorzettingsvermogen, het individuele en het collectieve door elkaar trillen.
Toen ik naar aanleiding van dit essay met Anneleen Van Offel in gesprek ging over de foto op het podium van Memento, vertelde ze wat er achter het beeld schuilging: twee vrouwen die in de coulissen klaarstonden om de baby over te nemen indien nodig. Die wetenschap verandert mijn lezing van de foto. Wat ik had gezien als een vorm van een individueel verzet tegen een maatschappelijke verwachting, was in de werkelijkheid nog meer dan dat. Het was het resultaat van een collectief idee, van ondersteuning. De combinatie van moederschap en schrijverschap steunt niet enkel op individuele kracht, maar ook op infrastructuur, evengoed vaak vrouwelijk, onzichtbaar en onbetaald. Onze westerse samenleving is niet gebouwd rond het collectieve moederschap, terwijl het wel een noodzaak is. Het tegenstrijdige is dat net in een collectieve opvatting er veel meer ruimte is voor het individu. In een samenleving die het moederschap ondersteunt, waarin zorg een gedeelde verantwoordelijkheid is en waar opvang en hulp ingebed zijn in onze economische en sociale systemen, ontstaat er meer ademruimte voor het ‘ik’ van de moeder. Ik denk aan betaalbare, inclusieve en voldoende kinderopvang, maar evengoed aan erkenning van huishoudelijk werk door huismoeders als arbeid. Het weghalen van deze drempels impliceert tegelijk dat twijfels, angsten en gevoelens die afwijken van het verwachte geluk rond moederschap, mogen bestaan zonder schaamte. Het is precies in zo’n omgeving dat de moeder kan creëren.
Ook in andere kunstvormen klinken die vrouwelijke geschiedenis en het idee van een collectief door. In het werk The Dinner Party van feministisch kunstenaar Judy Chicago zijn aan een grote driehoekige tafel plaatsen gedekt voor historische en mythische vrouwenfiguren. Elk bord vertelt het verhaal van een vrouw die heeft bijgedragen aan cultuur, religie en wetenschap. Chicago’s werk toont dat vrouwelijke creatie, gaande van kinderen tot kunst, altijd verweven is met geschiedenis. Dat vrouwen nooit vanuit het niets beginnen, maar dat er handen zijn aan voorafgegaan die iets doorgaven.
Dit valt onder wat schrijver Aya Sabi ‘intergenerationele troost’ noemt. In haar debuutroman Half leven onderzoekt ze hoe pijn en trauma, maar ook kracht worden doorgegeven. Sabi toont hoe trauma’s en troost zich nestelen in het lichaam en de taal van vrouwen en hoe die verhalen, generaties met elkaar verbinden zoals Izran. Die vrouwelijke ervaringen van onze moeders zijn dus essentieel om de geschiedenis te begrijpen, maar ook om kracht voor de toekomst te vinden, in het bijzonder wanneer een kind beslist ook zelf een moeder te worden.
Verhalen als richtingaanwijzers
Natuurlijk weet ik dat geen enkel verhaal, geen enkel perspectief, geen enkele wetenschappelijke theorie, geen enkele goed uitgewerkte gedachte of plan me zal kunnen voorbereiden op het moederschap. Schrijver en jurist Lieselot Mariën schrijft in haar debuutroman Als de dieren: “De moeilijkheid met verhalen is dat ze betekenis geven, maar nooit zekerheid. En zelfs de zekerheid is niet standvastig.” De verhalen van de vrouwen helpen mij een beeld te vormen van de mogelijke vertakkingen op de kansenboom, geven me de mogelijke contouren van een nog niet gemaakte keuze, maar zelfs als ik alle vrouwen zou horen, blijft mijn eigen uitkomst waarschijnlijk onbekend.
De twee schoolpoorten die een kinderlijke opdeling vormen in de mogelijkheden, symboliseren de overgang naar nieuwe levensfasen en identiteiten, maar ze zijn nooit absolute grenzen. Geen enkele beslissing is binair: juist of fout, goed of slecht. Er zit een wereld van nuance tussen de uitersten. Al mijn voormoeders schreven, vertelden en gaven door, ondanks en dankzij wat moederschap voor hen met zich meebracht. Dit betekent niet dat het niet zwaar, verwarrend en levensingrijpend is, maar het moederschap vormt niet noodzakelijk een einde aan het schrijverschap.
Misschien is de vraag niet of de moeder ook een schrijver kan zijn, en of ze naast elkaar kunnen bestaan. Misschien is het moederschap een altijd veranderende ruimte, een plek sui generis, zoals er geen enkele andere bestaat, waar het zelf en het kind, de schrijver en de moeder door elkaar kunnen schuiven, in elkaar kunnen overvloeien, elkaar bekampen maar ook kunnen samenvallen.
Myriem El-Kaddouri (°1994) studeerde af als master in de rechten en master in de economie. Ze is jurist, dichter, woordkunstenaar en veelgevraagd spreker. Van 2024 tot en met 2026 is Myriem stadsdichter van Kortrijk (Letterzetter) en curator van het Memento Woordfestival.
In 2023 gaf Myriem op vraag van de Belgische Staat een speech voor de Raad van de Europese Unie over gendergelijkheid en later dat jaar werd ze West-Vlaams Poetry Slam-kampioen. Sindsdien staat Myriem op uiteenlopende podia met voordrachten uit eigen werk.
Haar eerste dichtbundel Hier ligt de waarheid in overdaad (Pelckmans) kwam uit in juni 2024 en werd beschreven als één van dé bundels van 2024 (Cutting Edge, 2024). Hier ligt de waarheid in overdaad stond op de shortlist van de Granate prijs en won de C. Buddingh’-prijs voor beste Nederlandstalige poëziedebuut 2025.
Deze tekst verscheen ook in Deus Ex Machina #194, 'Moedertaal'.