Overslaan en naar de inhoud gaan

Hubert Lampo x Charlotte van den Broeck

In een magisch realistische wereld kan alles, meent Charlotte Van den Broeck - en ging prompt op pad met Hubert Lampo door een bevreemdend Antwerpen.

Meditaties van een baliekluiver 2.0

Beiden schenen wij het gevoel te hebben de laatste bewoners te zijn van een uit haar voegen gerukte wereld,
waarover de tijd was stil gevallen.
[De komst van Joachim Stiller, p. 122]

VOORDEUR

Kon Hubert Lampo (1920-2006) vandaag weer door zijn geboortestad struinen, hij zou zich in de eigenaardige sfeer van een van zijn romans bevinden. Tien weken lockdown, Antwerpen lijkt het decor voor een reeks raadselachtige gebeurtenissen. Afstandsregels en voordeuren markeren een symbolisch grensgebied, waarachter een andere werkelijkheid de onze binnendringt. Het ideale uitgangspunt voor een magisch realistisch verhaal.
Hubert Lampo is ongetwijfeld de meest bevlogen pleitbezorger van het magisch realisme in de Nederlandstalige letteren. Hij laat een omvangrijk oeuvre na. Tientallen romans en evenveel essayistische teksten waarin hij reflecteert op zijn literaire gedragingen en de stroming die hem zijn hele leven zou blijven boeien. Schrijven ging steeds gepaard met zelfonderzoek. Niet alleen zijn beschouwingen, maar ook zijn personages getuigen daarvan. Lampo’s bekendste alter ego is waarschijnlijk journalist-schrijver Freek Groenevelt, hoofdpersonage uit zijn succesroman De komst van Joachim Stiller (1959). 
Groenevelt, zo lezen we, werd in de richting van de journalistiek geduwd door de onzekerheid van een schrijversleven dat ‘afhankelijk [is] van de nooit vooruit te ramen verkoop van een boek.’ Ook Lampo zou van 1945 tot 1965 zijn brood verdienen als journalist bij De Volksgazet. Hij verzorgde er de kunst- en cultuurpagina en schreef recensies. Freek Groenevelt krijgt in het boek een eigen rubriek in De Scheldebode: ‘Meditaties van een baliekluiver’ – grandioze titel, als je het een technisch werkloze schrijver vraagt. Voor die meditaties wandelt Freek door Antwerpen en geeft zijn ogen de kost.
Al te graag zou ik voor dit stuk met Hubert Lampo door de bevreemdende, Antwerpse straten wandelen, kijken, maar we delen geen tijdvak. Ik werd vijftien in het jaar van zijn overlijden, niet veel later zou ik De komst van Joachim Stiller lezen voor een schoolopdracht. Gelukkig sluit Lampo’s oeuvre de parapsychologische mogelijkheid niet uit dat we elkaar alsnog op een op het eerste gezicht onverklaarbare manier zullen ontmoeten. Wars van het ruimtetijdcontinuüm, van de wetten van feit en fictie, volg ik het principe van de meerdimensionale tijd, wandel ik Lampo achterna in de voetsporen van Freek Groenevelt.

KLOOSTERSTRAAT

Lampo’s roman over de merkwaardige, messiaanse geschiedenis met Joachim Stiller begint bij mij om de hoek. Freek Groenevelt zit in 1958 omstreeks half elf in een cafeetje in de volkrijke Kloosterstraat. Wanneer hij zijn aandacht bij een ‘Duitse studie over Kafka’ probeert te houden – moeilijk, want het is mooi weer en de vrouwen dragen dunne zomerjurken – vindt er een kafkaësk voorval plaats. Een team opvallend aantrekkelijke stratenleggers breekt de keien open, om ze vervolgens op exact dezelfde plek terug te leggen. Op aandringen van de eveneens met stomheid geslagen waard, schrijft Groenevelt er een stuk over. Kranten zijn immers ‘de aanklagers en derhalve ook de potentiële herstellers van domheid of onrecht’.
Regelmatig legt Lampo ideologische uitspraken over literatuur en journalistiek in de mond van zijn personage. Je zou hem er bijna van verdenken dat hij zich via die weg probeert te legitimeren. Alsof Lampo de autonomie van het schrijverschap door de journalistiek bedreigd ziet, laat hij Groenevelt onderstrepen dat een ‘malaisegevoel’ hem bekruipt ‘wanneer anderen invloed op [hem] proberen uit te oefenen’. Ook merkt hij met enige eruditie op dat alle ‘echte gebeurtenissen’ bij De Scheldebode voor zijn pen voorbehouden zijn. Onder ‘echte gebeurtenissen’ verstaat Groenevelt louter kunstaangelegenheden en zaken die ‘schilderachtig’ ingekleed dienen te worden en dus een literaire inspanning vereisen.
Lampo lijkt aan literatuur de hoogstaande opdracht toe te kennen van niets minder dan de zuivere intentie. Ik ben niet ongevoelig voor dat soort hoog opgezette idealen, maar voel enige argwaan bij het schilderachtige. Lampo laat Groenevelt, in het bijzonder in de nabijheid van Simone Marijnissen, wel eens overdreven eloquent formuleren of voorbedacht spreken, waardoor een dialoog nu en dan verglijdt in decorum. Misschien zouden Lampo en ik hier de pas pauzeren om al gesticulerend een stijldiscussie te voeren, alvorens we onze wandeling verder zetten. Ik lees dat hij zich pittig kon verweren, maar dat kritiek hem ook diep kon kwetsten.
Omdat er nauwelijks auto’s rijden, wandel ik verder over het gladde wegdek. De Kloosterstraat breekt vandaag geen kei op. De high-end fitnesszaak, de te dure winkeltjes, de vluchtheuvel, de gesloten kroegen, dat uitstekende Marokkaanse restaurant, de antiekzaken. Om over een stad te schrijven, moet je ze door en door kennen, zei Lampo. Ik probeer door en door te kijken naar het gekende en wat zich erachter zou kunnen bevinden.

GROTE MARKT

Door de Hoogstraat wandel ik naar de Grote Markt waar Groenevelt de arme, vertwijfelde wethouder Keldermans ontmoet en waar hij regelmatig zakelijke afspraken heeft, bij voorkeur in Café Antigone en Café De Vos. Ik kan een glimlach niet onderdrukken wanneer ik onderweg naar die fictieve cafés langs boekhandel De Markies loop. Ik denk aan een anekdote uit een interview in Trouw (1993). Een journalist loopt samen met Lampo en zijn vrouw Lucia langs de etalage van een boekhandel in de Hoogstraat. Er hangt een foto van Claus en Mulisch in zwembroek op het strand. Het is een oude foto van hen, van meer dan dertig jaar geleden, die gebruikt wordt als aankondiging van een dubbelinterview in Humo. Lucia zou bij aanblik van de etalage geroepen hebben: ‘Dat heeft mijne man niet nodig om zijn boeken te verkopen: in zijn onderbroek op een poster gaan staan.’
Lampo spreekt niet tegen. Hij had het niet hoog op met de literaire wereld, die volgens een uitspraak uit datzelfde interview, ‘voor een groot deel bestaat uit ongeciviliseerde, onbetrouwbare, en corrupte figuren’. Door de jaren heen groeide er verbittering jegens collega’s en critici. Lampo zag zijn werk meer dan eens vernietigend gerecenseerd, maar hij bleef stellig in zijn keuzes. Zijn hele carrière wijkt hij niet van het magisch realisme. Thema’s als voorbestemming, zielsverwantschap en voorspellingen blijven terugkeren. Dergelijke volharding en voortdurende verdieping vergen moed en enige brutaalheid: ‘Hoe meer zij met hun grote smoelen lawaai maakten, des te meer ik heb geschreven. En het publiek is mij gevolgd’, zegt Lampo.
Ik volg hem in gedachten over de verlaten markt. De cafés blijven nog weken gesloten. Groenevelt zou zijn ‘hartversterking’ dezer dagen nergens geschonken krijgen.

ERFGOEDBIBLIOTHEEK

Over de Kaasrui wandel ik naar het Hendrik Conscience-plein. Groenevelt bezoekt daar de erfgoedbibliotheek om meer te weten te komen over het mysterieuze boek dat hij van bevriend antiquair Geert Molijn kreeg. Het gaat om een zestiende-eeuwse druk zonder titel, vermelding van auteur of uitgever. Een tekstgenetische queeste waar een bibliofiel hart van opspringt. Het boek wordt geïdentificeerd als: De Apocalyps, zynde het Visioen van Johannes op Patmen, Uytgelegt ende verklaert door Joachim Stiller, Meester in de Theologie tot Augsburg.
Dezelfde Joachim Stiller stuurde Groenevelt eeuwen later een brief, die anderhalf jaar voor zijn geboorte werd gepost. Het zestiende-eeuwse Augsburg, Antwerpen eind jaren vijftig, en de postzegel uit 1919 lopen op onverklaarbare wijze door elkaar heen. Deze verstoring van tijd en plaats is een geliefde literaire techniek van Lampo. Het creëert een verbinding tussen het reële en het mystieke. De door elkaar lopende tijdvakken zetten bij de lezer het idee in gang dat we een rationele verklaring voor de gebeurtenissen zullen moeten loslaten.
Lampo was zelf een agnosticus met daarbij een diepgaande fascinatie voor Jungs archetypen, bovendien had hij voelsprieten voor het parapsychologische. Die interesses verwerkt hij plotmatig in uitdagende detectiveoefeningen naar een waarheid die ergens tussen het logische en het suprarationele gezocht moet worden.
Zodra de erfgoedbibliotheek weer opent, neem ik me voor om zelf een literaire queeste te ondernemen en een exemplaar van het tijdschrift Vormen op te diepen. Lampo debuteerde in 1940 in dit blad met het verhaal ‘Middeleeuwsche Kerstlegende’. De twintigjarige student aan de Normaalschool zou dit tijdschrift verkozen hebben omdat het voldeed aan zijn toen al hooggespannen idealen voor literatuur. Vormen maakte plaats voor een nieuwe generatie jonge schrijvers die vanuit persoonlijk perspectief de grote thema’s aangingen – een programmaverklaring waar Lampo zich destijds in kon vinden. Later zal hij dergelijke verwantschappen afwijzen, waardoor hij het gevoel krijgt aan de zijlijn te staan. 

KOEPOORTSTRAAT

Ook Freek Groenevelt is een Einzelgänger. De achtendertigjarige vrijgezel is in de roman gevestigd boven een vanouds bekende drogisterij in de Koepoortstraat, een renaissancepand waar hij zijn ‘ietwat vereenzaamd doch vredig bestaan’ leidt. Ik loop door de straat en gok welke gevel het geweest zou kunnen zijn. Nummer 29 past bijvoorbeeld voortreffelijk bij de gevel uit mijn leeservaring. De drogisterij op de begane grond is ondertussen verdwenen. Bezoekers ontvangt Groenevelt hier niet, ‘om tijdverspilling te voorkomen’. Een enkele vertrouweling komt wel eens over de vloer, zoals vriend Andreas, die op een regenachtige avond met het eerste nummer van het pas opgerichte tijdschrift Atomium komt aanzwaaien. De piepjonge redactie probeert Groenevelt een beentje te lichten. Ze willen hem ‘ontmaskeren als de meest tot wanhoop stemmende knoeier en het liederlijkste pennenvarken dat ooit in dit land een ballpoint heeft gehanteerd’.
Lampo toont zich zwierig in het neerpennen van andermans kritiek aan het adres van Groenevelt – de onverstoorbare schrijver met betrekkelijk succes. Nog zwieriger dient hij de criticasters van repliek: die ‘jonge broekjes’ die hem ‘regelmatig als kop-van-jut gebruiken, wanneer zij hun minderwaardigheidscomplexjes zoeken te spuien’. Het lijkt alsof Lampo iets uit te vechten heeft. Snedig snoert alter ego Groenevelt zijn tegenstanders de mond, en triomfantelijk mag hij er van zijn schepper vandoor gaan met de bevallige en pientere verloofde van een van de redacteuren, Simone Marijnissen, ‘de vrouw waarop [hij] gewacht had en die het oerbeeld van de eerstgeliefde niet vertroebelen zou’.
Achter al die bravoure schuilt ook een diepgewortelde onzekerheid. Door de roman heen zien we Groenevelt evenzeer aan zichzelf twijfelen. In verschillende uitspraken houdt hij de moed hoog: hij is toch niet onknap voor zijn leeftijd, hij is toch een schrijver van allure en meermaals maakt hij er een punt van dat de mensen hem toch herkennen, dat hij ‘niet helemaal een onbekende was’.

HAVEN

Van de Lange Koepoortstraat naar de haven is het een klein half uur wandelen. Groenevelt zou de gegentrificeerde buurt nauwelijks herkennen. Al past de figuur Wiebrandt Zijlstra, een oude schoolkameraad en louche kunsthandelaar, perfect in de sfeer die vandaag rond ’t Eilandje hangt. In het boek organiseert Zijlstra in een vervallen jeneverstokerij bij de zuidelijke haveninstallaties een hippe expositie. Tentoongesteld is een reeks pornografische toiletgraffiti, die hij toeschrijft aan de hand van een geesteszieke man, die niet kan spreken. De vermeende kunstenaar wordt uitgebuit als paradepaardje en zal later die avond in wanhoop van het dak storten, het laatste woord dat hij fluistert is veelbetekenend: ‘Stiller’. Lampo zet de psychisch kwetsbare man op die manier in verbinding met de magische werkelijkheid rond Joachim Stiller. Later zal Groenevelt zich tot een psychiater wenden om via de betwiste methode van de chemico-analyse een verdrongen herinnering op te rakelen. Dankzij een spuitje penthatol herinnert Groenevelt zich een bombardement uit de oorlog waarbij een jonge Amerikaanse soldaat, Joachim Stiller, voor zijn ogen om het leven kwam.
Via de psychiatrie ontsluit de waarheid zich. Een weg die Lampo niet alleen inslaat omwille van zijn fascinatie voor Jung en de dieptepsychologie, maar die ook verbonden is met zijn eigen levenswandel en de ontstaansgeschiedenis van het boek.
Aan de Tweede Wereldoorlog zal Lampo een trauma overhouden dat hem gevoelig maakt voor angsten. In zijn privéleven zorgt het einde van zijn eerste huwelijk voor schuldgevoelens en het idee dat zijn leven tot dan toe een mislukking is geweest. Om een zenuwinzinking te bedwingen begint hij het werk aan De komst van Joachim Stiller. Het schrijven helpt om de spanningen die hij in zichzelf en met de buitenwereld voelt in evenwicht te brengen. Wat een donkere en pijnlijke bladzijde in zijn leven moet zijn geweest, slaat om in bestsellersucces. De komst van Joachim Stiller wordt gerekend tot de grote naoorlogse klassiekers, wint in 1963 de Staatsprijs voor Letterkunde en is tot op de dag van vandaag geliefd bij scholieren.
Naast alle lofprijzingen, markeert het boek ook een keerpunt in het persoonlijke leven van de schrijver. Net zoals Freek Groenevelt de beproevingen met de mysterieuze Joachim Stiller doorstaat om uiteindelijk verlossing te vinden in eenvoudig gezinsgeluk met Simone Marijnissen en een kind op komst, vindt Lampo rust bij zijn tweede vrouw Lucia.

ZUIDSTATION

De volgende ochtend wandel ik door het door Lampo zo mooi beschreven ‘morgenlijke aspect van de stad onder het zilverachtige, op sommige plaatsen nevelige licht, waaruit men de nabijheid van de Schelde raadde’. Ik loop langs het Museum voor Schone Kunsten dat al jaren in de steigers staat. Toen Groenevelt er passeerde op weg naar de ontknoping van zijn queeste vingen de ‘bronsgroen geoxideerde paarden en zegewagens de laatste stralen zonlicht op’, nu komen ze uit eenzelfde licht tevoorschijn. De nieuwe werkelijkheid in de lege straten toont zich niet alleen in de afwezigheid van de oude, maar ook in hoopvolle ingrepen: in de hele stad heeft men reclameboodschappen vervangen door kunstwerken. Nieuwe beelden schuiven over de oude. 
Ik besluit mijn tocht te eindigen aan de Bolivarplaats, waar zich tot 1965 het reizigersstation Antwerpen-Zuid bevond. In het nieuwe justitiepaleis met de Eftelingdaken probeer ik het verdwenen stationsgebouw te zien. Aan de uitgang op het pleintje zou Joachim Stiller zich op een vrijdagavond ergens in februari 1959 om half negen ’s avonds aan Groenevelt openbaren. Op het moment van de afspraak komt er daadwerkelijk een engelachtige man uit het station gelopen, maar voor ze elkaar kunnen ontmoeten raakt hij verpletterd onder de wielen van een legervrachtwagen. De waarheid rond de mysterieuze Joachim Stiller blijft ergens tussen twee werelden hangen, in de werkelijkheid en in de vermoede werkelijkheid erachter. Net als een schrijver zich tegelijkertijd toont en schuilhoudt in zijn werk. Hubert Lampo had die verdwijntruc als geen ander onder de knie.

 

Charlotte Van den Broeck

Meld je aan voor de nieuwsbrief