Overslaan en naar de inhoud gaan

Tot onze spijt. Over het afwijzen van manuscripten

door Jan Stuyck

Een zekere Quasimodo stuurde op 20 maart 1991 De Meester naar uitgeverij Manteau. Aan lef ontbrak het de vijftienjarige Antwerpenaar niet: zijn begeleidende brief vangt aan met

Uitgevers aller landen, juicht en verblijdt u! zijn woord is gekomen. Voor u ligt het debuut van de Allerhoogste.

Twee maanden later retourneerde Manteau het manuscript met bijgevoegd een iets minder ironisch briefje: ‘Tot onze spijt moeten wij u meedelen dat we niet toe kunnen besluiten uw manuscript De meester in ons fonds op te nemen. Per separate post retourneren wij u uw manuscript en danken u voor het in ons gestelde vertrouwen.’ Het Manteau-archief in het Letterenhuis puilt uit van dit soort standaardbriefjes. Van de talrijke ingezonden manuscripten werden de meeste geweigerd.

Er zijn verschillende  redenen waarom een uitgever besluit een ingezonden manuscript niet te aanvaarden. Soms gaat het daarbij om buitenliteraire overwegingen. Toen de dichter Luc van Brabant in februari 1944 zijn Verzen bij moeders dood aanbood bij de Brusselse uitgeefster Angèle Manteau, schreef ze hem dat ze er veel voor voelde de bundel te publiceren, maar dat ze hem helaas toch moest afwijzen, omdat 'ik thans geen houtvrij papier meer beschikbaar heb, buiten dat wat reeds gereserveerd is voor handschriften waarvoor ik reeds vroeger heb gecontracteerd. De schaarste aan papier is thans zo groot dat wij ons moeten beperken tot de uitgaven van werken waarvoor wij ons reeds contractueel hebben verbonden of van nieuwe werken van auteurs die reeds tot ons fonds behooren'. Een zelfde lot was de inzending van vele andere auteurs beschoren. Het zou natuurlijk een strategische manoeuvre van de uitgeefster kunnen ziin geweest om auteurs die ze niet in haar fonds wilde opnemen, niet voor het hoofd te stoten door een onpersoonlijke afwijzing. Maar een tekort aan papier bleek tijdens de oorlogsjaren vaker een probleem te zijn, ook voor haar vaste fondsauteurs. Zo kreeg Johan Daisne op 27 december 1944 te horen dat de Franse vertaling van zijn drie toneelstukken De líefde is een schepping van vergodíng niet uitgegeven kon worden door de Franstalige zusteronderneming Lumière. Manteau schreef hem dat het haar niet mogelijk was 'die aan den man te brengen en in deze tiiden van schaarschte aan papier kan men zich de luxe niet permitteeren oplagen te drukken die op de rekken blijven liggen.' Ook Manteaus favoriete dichter Hensen kreeg in februari 1944 Ie horen dat de uitgave van zijn verzamelde gedichten niet mogelijk was omwille van papiergebrek.

Daarnaast klonk vaak het argument dat de economische omstandigheden er niet naar waren om een boek uit te geven. De malaise in het boekenvak liet zich bij uitgeverij Manteau vooral vanaf eind jaren veertig voelen. Zo klopte in september 1949 de romanschriiver Leo op de Beeck bij Manteau aan voor een heruitgave van zijn boek Kub uit 1937. Manteau-medewerkster Bep Eenhoorn schreef hem: 'Wij moeten U echter mededelen dat wil in verband met de zeer slechte toestand in de boekhandel, zowel in Vlaanderen als in Holland, een aantal onzer uitgaven moeten beperken.' Ook waren de 'moeilijke omstandigheden in het boekbedrijf voor Manteau de belangrijkste reden om de debuutroman van de Gentse postbode-schriiver Frans Deschrijver in 1951 niet te publiceren: ‘wij bepalen ons daarom op het ogenblik bijna uitsluitend tot het uitgeven van werken van auteurs die reeds aan ons fonds verbonden zijn en dus de voorkeur genieten.’ Dat laatste mocht anno 1951niet meer baten. Belangrijke auteurs zoals Boon, Lampo, Van Aken en Decorte verlieten de uitgeverij om elders hun heil te zoeken. Gaf de uitgeverij in 1946 nog 29 titels uit, in 1951 wafen er dat slechts 11, hoofdzakeijk non-fictie. Absoluut dieptepunt was 1950 met slechts twee uitgaven, twee delen uit het verzameld werk van Karel van de Woestijne.

Angèle Manteau had van meet af aan een duidelijk beeld van hoe haar fonds er moest uitzien. Jeugdboeken bijvoorbeeld hoorden daar niet in thuis, dus die ingezonden manuscripten werden onmiddellijk met een afwijsbriefje of doorverwijzing teruggestuurd naar de auteur. Meestal gold dat ook voor sciencefiction of puur historische romans. Gedichten werden secuur geselecteerd; de uitgave ervan bracht financieel zelden iets op, maar verhoogde wel het prestige van de uitgeverij. Zeker als het om staatsprijswinnaars ging, zoals Herwig Hensen. Risico’s met betrekking tot de uitgave van poëzie waren echter uit den boze. Manteau bracht in haar eerste florissante jaren (1938 tot ca. 1949) slechts vier poëziedebuten uit: van de journalist Hubert Leynen, van Willem Elsschot, Nic van Beeck en van de Aalstenaar Jan D'Haese. De laatste twee maakten meteen hun entree in letterenland. Manteau gaf er evenwel de voorkeur aan onderdak te verlenen aan dichters met enig aanzien, zoals Bert Decorte of Johan Daisne. Bij gebrek aan rendabiliteit van het genre liet Manteau in maart 1968 aan de dichter Dirk Christiaens zelfs weten een algehele 'poëziestop' tot en met 1970 door te voeren. Diverse brieven uit het Manteau-archief onder meer aan Patrick Conrad, maken duidelijk dat het de uitgeefster met haar voornemen ernst was. Menig dichter werd prompt geweigerd.

Doorgaans werden ingekomen manuscripten beoordeeld op correct taalgebruik en op hun 'literaire kwaliteiten'. Dat laatste is natuurlijk een vaag criterium, maar dergelijke argumenten speelden uiteraard mee in de beoordeling. Zo kreeg Frans Deschrijver eveneens te horen dat zijn roman niet 'waar' en 'oprecht' was geschreven, ‘het gaat voor een schrijver immers niet om romantische of bloedige avonturen maar om het leven’, aldus de uitgever. Mireille Cottenjés manuscript Carla werd twee keer geweigerd door Manteau omdat 'het werk niet over de nodige rijpheid beschikt'.

Niet alleen debutanten, maar ook 'rijpe' auteurs ontvingen soms een afwijzend antwoord op hun inzending. De dichter Ben Cami vernam in 1968 dat zijn bundel In de regen van vandaag niet door Manteau uitgegeven kon worden, want de bundel vertoonde geen eenheid 'door de verschillen in stijlniveau tussen de verschillende delen'. Misschien maakten die stijlbreuken juist onderdeel uit van de opzet van de bundel, maar met het oog op publicatie voelde de uitgever dit eerder aan als een gebrek. Een gelijkaardig 'gebrek' aan vormbeheersing werd Walter van den Broeck verweten toen hij in 1965 voor de tweede keer zijn roman De kleine ruímten indiende. Eerdere uitgaven bij het Brusselse uitgevershuis betekende geen vrijgeleide voor latere publicaties. Zo kreeg Clem Schouwenaars te horen dat zijn In het teken van de steenbok niet werd aanvaard omdat het de vergelijking met zijn eerder bij Manteau gepubliceerde en met de Krynprijs bekroonde roman Dokter Simon Falbeck niet kon doorstaan.

Het is maar een greep uit de collectie. Lectoren en met name hun poëticale opvattingen, spelen in de beoordeling van een manuscript een cruciale rol. Voor Manteau betrof het onder meer Raymond Herreman, Theo Oegema van der Wal, Daniël van Hecke, Paul Snoek en Jeroen Brouwers', en (de latere directeur Manteau) Julien Weverbergh.

Waarom een boek wel of niet wordt aangenomen door een uitgever hangt dus af van tal van factoren. Bovenstaande voorbeelden geven een rudimentair en schetsmatig beeld, geen exhaustieve analyse. Maar het is duidelijk dat de boeken die niet verschijnen evenzeer iets zeggen over de aanpak, het profiel en de fondsopbouw van een uitgeverij en als dusdanig de nodige aandacht verdienen in elk uitgeverijonderzoek.
Het veto van de uitgever op hun werk maakte dat een heleboel aspirant-schrijvers hun literaire dromen in de kast opborgen. Anderen bleven niet bij de pakken zitten. Luc van Brabant zou zijn bundel Verzen bij moeders dood zeventien jaar na de afwijzing door Manteau gepubliceerd zien bij De Nederlandse Boekhandel. De brievenbesteller Deschrijver publiceerde tussen 1952 en 1960 nog vier boeken. Cottenjés debuut werd onder de titel Dagboek van Carla in 1970 door Nijgh en Van Ditmar uitgegeven en Walter van de Broeck bracht zijn 'debuut' in eigen beheer op de markt.

En Quasimodo, beter bekend als Tom Naegels, publiceerde in 1997, nota bene bij Manteau, de verhalenbundel Het heelal in! Vijf stukjes van de kosmos. Een nieuwe jonge schrijver betrad via uitgeverij Manteau de letterenwereld.

[Zuurvrij 4, juni 2003]

Meld je aan voor de nieuwsbrief