Seks en beschaving in Belgisch-Congo. Over Jef de Pillecyns 'Mupenzi' (1935)
door Baudouin Mena Sebu
Hoewel Mupenzi niet bepaald Nederlands klinkt, is het de titel van een Vlaamse novelle, geschreven door Jef de Pillecyn (1883-1956). Mupenzi betekent ‘beminde’ in Swahili en de tekst verscheen tussen 1935 en 1936 in drie afleveringen in het tijdschrift De Vlaamsche Gids. De auteur is de oudere broer van de vrij beroemde Vlaamse schrijver Filip de Pillecyn. Jef was weliswaar minder bekend dan zijn broer, maar op basis van een deel van zijn oeuvre leek hij wel de koloniale propaganda mee vorm te geven aan het begin van de 20ste eeuw. De onderwijzer Jef de Pillecyn meldde zich in 1916 vrijwillig aan voor de militaire campagne van in Afrika. Na zijn terugkeer in België verwerkte hij later zijn Afrika-ervaring in de verhalen Bafoe (1934) en Mupenzi (1935-1936). Van een derde novelle, Nyota, een bewerking van Mupenzi, verscheen postuum een hoofdstuk in het tijdschrift Zuiderkruis. De Pillecyn overleed op 2 augustus 1956 in het Oost-Vlaamse dorp Eksaarde.
De Pillecyns tweede novelle van deze reeks van drie wordt gekenmerkt door aandacht voor gebeurtenissen in de rurale gebieden van de kolonie. Het verhaal speelt zich af in een fictief dorp in de buurt van Lokandu, een bestaande stad in Oost-Congo waar Jef de Pillecyn aan de slag was als onderofficier-verpleger. In tegenstelling tot zijn eerdere roman Bafoe, koos hij ervoor om het in Mupenzi niet te hebben over zijn ervaringen in het leger. De auteur schrijft over liefde en de beschavingsmissie in de kolonie. Mupenzi is opgezet als een klassiek liefdesverhaal, waarbij de traditionele omgeving van de geliefden niet toelaat dat ze hun liefde voor elkaar ten volle beleven. Apimolo en Faïla zijn twee jonge dorpelingen die verliefd zijn op elkaar. Apimolo geniet echter noch het aanzien noch de macht van Mupunda, een sluwe en rijkere dorpsgenoot, die ook Faïla tot zijn vrouw wil maken, en daarom probeert Apimolo in een negatief daglicht te plaatsen.
Aan de hand van de onmogelijke liefde tussen Apimolo en Faïla komt de lezer meer te weten over het ‘traditionele’ dorpsleven, de beschavingsmissie en de rol van het christendom in de kolonie. Daarnaast krijg je meer inzicht in het Swahili, een Bantoetaal gesproken in Oost-Afrika, dat trouwens ook voorkomt in Jef de Pillecyns andere werken over Afrika. Wellicht speelde dat ook onbewust een rol in mijn keuze voor dit verhaal. Als moedertaalspreker van het Swahili, rees bij mij de vraag hoe Vlaamse schrijvers tijdens de koloniale periode naar het Swahili van Congo keken. Mupenzi slaagt erin om curieuze lezers zoals ik hierop een antwoord te geven. Veel wijst erop dat de auteur een goede kennis had van die taal, die hij, in tegenstelling tot andere Afrikaanse culturele eigenschappen, niet neerbuigend benadert.
Misschien hangt dat samen met een bepaalde teneur in Vlaamse kringen van die tijd, en wijst dit op een wens om het gebruik van Bantoetalen in de kolonies aan te moedigen, in plaats van het gebruik van het Frans als koloniale voertaal. Allicht speelde daarin de Vlaamsgezindheid van De Pillecyn een rol. Daarom kan waarschijnlijk verondersteld worden dat hij geïnspireerd was door het genootschap ‘De Tael is gansch het Volk’ (1836) van Prudens van Duyse (1804-1859) dat zowat het begin vormt van de Vlaamse Beweging. Dan is het niet zo gek dat hij tijdens een voordracht bij het Willemsfonds beweerde dat zijn gebruik van het Swahili een strategische keuze was om de witte lezer toegang te bieden tot de psyche van Afrikanen. Ongeacht zijn motivatie, als moedertaalspreker van het Swahili kan ik zeggen dat Mupenzi de lezers een behoorlijk boeiend inzicht geeft in het Swahili van Congo en hen laat kennismaken met mondelinge vertellingen, spreekwoorden, begroetingen, metaforen, onomatopeeën, persoonsnamen enzovoort.
Toen de novelle uitkwam, kreeg Jef de Pillecyn hiervoor veel erkenning van verschillende recensenten. Tevens werd in 1946 het relaas door F.-P. Callebaut in zijn Schets van de Vlaamsche Koloniale Letterkunde bejubeld om zijn ‘romantische evocatie van het dorpsleven’ en de gedrevenheid van de auteur om zich in te leven in de mentaliteit van Afrikanen. Mijns inziens vertelt Mupenzi ons echter meer over het Europese perspectief van de jaren 1930 en het racisme en seksisme die daarmee gepaard gingen, dan over Afrikanen zelf. Dat blijkt uit de expliciete seksualisering van de zwarte vrouw en het idee van een beschavingsmissie, twee thema’s die de kern van het boek vormen.
Seksualisering
In How to Write about Africa (2006) fileert de Keniaanse schrijver Kenneth Binyavanga Wainaina de Westerse beeldvorming van Afrika. Hij toont aan hoe dat beeld doorspekt is van exotiserende stereotypen over zowel mens als de natuur. Wainaina zal Mupenzi nooit gelezen hebben, maar het verhaal illustreert zijn analyse perfect. Mupenzi begint namelijk met een stereotiepe beschrijving van natuur en landschap met het cliché van een Afrikaanse zonsondergang. Kort daarna komen er Afrikanen in beeld, badend in een rivier dichtbij het dorp. Daar begint de alwetende verteller zwarte vrouwen te beschrijven. Hij beschrijft echter geen personen, maar lichamen. Hij wijst op hun ‘naaktheid’, ‘welgevormde heupen’, ‘stevige borsten’ en ook in de rest van het verhaal laat de verteller de seksualisering van het zwarte vrouwenlichaam niet meer los.
Die seksualisering wijst hier niet op een verlangen naar intimiteit, maar blijkt vooral te wijzen op iets negatiefs, iets verderfelijk, iets onfatsoenlijk. Dat komt sterk tot uiting in hoe de verteller elke intieme relatie tussen een witte koloniaal en een zwart personage veroordeelt. Niet omdat er sprake is van onderdrukking of verkrachting, maar omdat zwarte vrouwen onbetrouwbare feeksen zouden zijn, die de zuiverheid van de witte medemens bezoedelen. Om dat punt te maken voert hij de relatie tussen Fatuma en Portoegesi, een Portugese factorijhouder, ten tonele. De jonge vrouw wordt beschreven als een ‘huishoudster’ van de factorijbaas, en daarbij wordt hun romance vanaf hun intrede in het verhaal afgekeurd. De manier waarop hun aanvankelijke verhouding wordt verbeeld, is daar een goed voorbeeld van. Fatuma, als dochter van een hoogwaardige notabele van het dorp, werd strategisch ‘gegeven’ aan de factorijbaas.
Onder meer daaruit blijkt dat interraciale relaties in Mupenzi geen uiting zijn van oprechte liefde. Om dat te onderbouwen voert de verteller Fatuma op als een seksuele predator, die de naïeve Portugees in haar macht heeft. Ook worden interraciale relaties omschreven als onnatuurlijk. Die visie wordt duidelijk wanneer de auteur ons een blik gunt in de gedachten van een zwart personage dat verliefd is op Fatuma:
Weken lang had hij gepoogd de gunst te winnen van de lieve bijzit van zijn baas; hij wist uit ondervinding dat negervrouwen wel haar lijf verkoopen aan de blanken, maar dat haar hart verlangen blijft naar de man van haar eigen ras en kleur.
Witte mannen worden dus afgeschilderd als slachtoffers van sluwe manipulatieve zwarte vrouwen die uit zijn op geld. Als lezer deed dat wel mijn wenkbrauwen fronsen. Want wie is uiteindelijk het slachtoffer in een koloniale setting? In een patriarchaal systeem dat gefundeerd is op onderdrukking, geweld én macht, lijkt het bijzonder pervers om Portoegesi als slachtoffer te portretteren van een Congolese vrouw. Bovendien is het opmerkelijk dat Fatuma een islamitische naam draagt. Wetende dat Leopold II de kolonisatie verantwoordde door de ‘beschavingsmissie’ onder andere voor te stellen als een strijd tegen de Arabische slavenhandel en de islamisering van Afrika. Het personage Fatuma lijkt zo de belichaming van de Islam in Congo te vertolken, dat volgens de Belgische koning bestreden moest worden om de kolonie te beschaven.
Voorts kan het geen toeval zijn dat de witte man die de grenzen van de raciale koloniale orde en fatsoen niet respecteert een Portugees is. Jef de Pillecyn schreef in een tijd waarin eugenetica en rassentheorieën in Europe gemeengoed waren. Je kunt je voorstellen dat de Portugees fungeert als een personage uit de marge van Europa, een personage aan de rand van zuivere witheid, zowel biologisch-raciaal gezien als in de zin van beschaafd, deugdzaam en moreel rechtschapen.
Op die manier reproduceert De Pillecyn met figuren zoals Portoegesi en Fatuma het racistische én het seksistische discours van zijn tijd. Bovendien mengt hij zich in het toenmalige publieke debat over interraciale relaties. Het debat woedde echter niet alleen in koloniale kringen, maar werd in België ook een parlementaire kwestie. Wanneer in 1908 het bestuur van Congo in de handen van de Belgische overheid komt, ontmoedigt die overheid, expliciet, intieme relaties tussen witte kolonialen en de zwarte bevolking. Na de schandalen van Leopold II in Congo-Vrijstaat probeert die regering te werken aan een ‘modelkolonie’. Ze leggen nog meer de nadruk op beschavingsmissie en proberen nauw samen te werken met de katholieke kerk. Ook in Mupenzi gaan de belangen van kerk en staat hand in hand. Zo vertegenwoordigt pater Bruno de katholieke missies terwijl de witte gewestbeheerder de koloniale overheid representeert. Deze koloniale ambtenaar heeft zelfs het laatste woord wanneer er een conflict uitbreekt in het dorp waarbij een racistische en paternalistische houding wordt ingenomen tegenover zwarte personages, die hij als ‘natuurkinderen’ omschrijft, niet in de zin van Jean-Jacques Rousseaus noble sauvage, maar omdat volgens hem de zwarte bevolking inferieur is en dat de beschavingsmissie noodzakelijk is.
Beschavingsmissie
In het begin van het boek ligt de focus op het dorpsleven en de natuur. Maar in de loop van het verhaal komt steeds vaker de wereld die zich buiten het dorp afspeelt aan bod. Zo komen de inwoners van het dorp in contact met de buitenwereld. Eerst door zwarte, en later door witte personages, die rechtstreeks of indirect hun invloed proberen uit te oefenen op het dorp. Opvallend is dat de zwarte personages die uit de grote stad komen, het materieel over het algemeen beter doen dan de mensen in het dorp. Bijgevolg genieten ze van een zekere (hogere) sociaaleconomische status. Daarnaast stellen deze verstedelijkte zwarten de traditionele gewoontes ter discussie. De auteur vertelt ons niet expliciet waarom ze dat doen, maar suggereert dat contact met witte mensen voor zwarte mensen ongetwijfeld positieve gevolgen heeft. Daarbij worden die zwarte personen uit de stad de perfecte ambassadeurs van de kolonisatie die de structurele ongelijkheid van de koloniale orde en het koloniale geweld minimaliseren en legitimeren.
Apimolo had verbaasd opgezien en hoofdschuddend geantwoord: ‘Zijn er goede blanken? Hebben die een goed hoofd voor zwarten? De blanken verdrukken negers; zij doen de zwarte lieden hard werken en slaan er op met de fimbo-zweep, gesneden uit het vel van den kiboko; zij komen in de dorpen om dragers, geiten en kippen te halen; ze rooven vrouwen. De blanken zijn slecht.’ Kitato had hernomen: ‘Er zijn bij ons ook slechte lieden en goede. De blanken zijn zooals wij. De kwaden stelen, de goeden geven geld of andere nuttige dingen voor wat zij in de dorpen halen.’
Hoewel Kitato erkent dat er slechte blanken bestaan, relativeert hij en wist hij zo de koloniale machtsrelaties uit. Verder in het verhaal heerst er in Mupenzi een tweespalt onder de zwarte personages, namelijk de zogenaamd beschaafde zwarten en onbeschaafde ‘natuurkinderen’. Behalve Portoegesi worden alle witte mensen voorgesteld als de voortrekkers van beschaving, wat gepaard gaat met het verspreiden van het christendom. Hoe meer zwarte personages die beschavingsmissie aanvaarden, en daarmee ook het koloniale geweld verdedigen, hoe geciviliseerder en gelukkiger ze zouden zijn, bevrijd van het juk van de barbarij. Toch verkiest de verteller om één van deze personages te vergelijken met een dier, namelijk een aapje. Als zwarte lezer, nota bene geboren in dezelfde streek als die waarover De Pillecyn schrijft, is deze ontmenselijking behoorlijk pijnlijk om te lezen. Zwarte personages die als wild(en) worden beschreven komen regelmatig terug in het relaas.
Toen Mupenzi in de jaren 1930 uitkwam, had de auteur ongetwijfeld een wit en Vlaams lezerspubliek voor ogen. Waarschijnlijk kon hij zich niet voorstellen dat bijna drie generaties later een Congolese Antwerpenaar zijn verhaal zou lezen, noch wat diens reactie zou zijn. Het boek was toen een succes, maar bijna een eeuw later lijkt het te zijn vergeten. Het is een complex liefdesverhaal waarin racisme, seksisme en paternalisme de kern vormen. Dat betekent echter niet dat Mupenzi gecensureerd zou moeten worden. Integendeel, ik denk dat dit boek ons heel wat kan leren. Maar indien er ooit een heruitgave komt, dan lijkt het mij logisch dat er een voorwoord bij zou komen dat rekening houdt met een zwart postkoloniaal perspectief. Als lezer moet je het verhaal lezen met een bril van de jaren 1930, maar met de helderheid en kritische instelling van 2021. Een verhaal zoals Mupenzi vertelt ons immers meer over de Vlaamse tijdgeest van een eeuw geleden, en over onze koloniale erfenis, dan over Afrikanen. Want als we deze ongemakkelijke erfenis blijven ontkennen, zullen racisme en seksisme in onze samenleving blijven zegevieren.
Biografie Baudouin Mena Sebu
Baudouin Mena Sebu (27 jaar) is geboren in de D.R. Congo in de provincie Zuid-Kivu en opgegroeid in België. In 2018 behaalde hij een master in Afrikaanse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent. Dankzij een beurs van de Flanders Trainee Programme (FTP) liep hij een stage aan de African World Heritage Fund (AWHF) in Zuid-Afrika. Sinds oktober 2020 is hij een doctoraatsonderzoek begonnen in Development Studies aan de Universiteit Antwerpen, met een focus op gebruikelijke autoriteiten in de provincie Haut-Uélé (D.R. Congo).
Daarnaast is Baudouin ook gids voor het MAS en maakte hij een podcast met verschillende afleveringen over de expositie 100 X Congo.