Overslaan en naar de inhoud gaan

Aster Berkhof x Annelies Verbeke

Annelies Verbeke maakte ‘in dit vreemde tijdsvacuüm van blauwe luchten en stille kamers’ kennis met het werk van Aster Berkhof, die op 18 juni een eeuw geleden geboren werd.

Ik had nog nooit iets van Aster Berkhof gelezen. Hij werd me wel eens aangeraden toen ik een tiener was, zijn boeken stonden op leeslijsten in de middelbare school, maar ik koos andere. 
Nu plukte ik hem wel uit de lijst van het Letterenhuis. Omdat ik het werk van wie decennialang als de meest gelezen schrijver van Vlaanderen gold, toch wilde leren kennen, omdat zijn honderdste boek (er volgden er nog drie) een verhalenbundel is met korte verhalen uit zijn hele carrière én omdat Aster Berkhof de enige op de lijst met in 1920 geboren schrijvers is die, op het moment dat ik dit schrijf, nog leeft. De man wordt een eeuw op 18 juni. Op die dag zal ook het boek Aster Berkhof. 100 jaar nieuwsgierigheid van Karel Michielsen bij Houtekiet verschijnen. 
Berkhof verblijft al even in een zorgcentrum, tot voor kort met zijn vrouw Nora Steyaert, de BRT-coryfee die op 11 maart van dit bizarre jaar overleed. Ik had bij het ingaan van mijn quarantaine niet kunnen vermoeden dat ik die geestelijk in hoge mate met deze collega door zou brengen. Ik leerde hem lezend kennen als iemand met een onstuitbare energie en vrijheidsdrang, die erin geslaagd is zijn wereld steeds groter te maken. En dan was er telkens dat beeld van een gekrompen, nagenoeg blind mens in een zorgflat met een aanrakingsverbod, een man die door de dood vergeten lijkt maar er elke dag ten prooi aan kan vallen, met naast zich niet meer de vrouw die zesenzestig jaar aan zijn zijde leefde. Op een foto in Gazet van Antwerpen van 1 maart omklemmen ze nog stevig elkaars hand. 



Nora Steyaert en Aster Berkhof, 1966 © Jos Polak & Letterenhuis

En zo bevond ik me plots in tedere nabijheid tot een collega die me tot voor kort niet bezig hield. Hoe wonderlijk is het leven. Dat hij me wist te raken, hangt echter niet alleen van deze uiterst fragiele context af. Ik heb zijn Alle verhalen – in 2009 bij Houtekiet verschenen – oprecht graag gelezen. 
Het beeld dat ik had van Aster Berkhof – pseudoniem van Louis van den Bergh – was er een van een veelschrijver voor een groot publiek, voor de jeugd van de jaren zestig tot tachtig in het bijzonder. Een schrijver van detectives, streekverhalen en reisreportages. Geen Grote Literatuur. Dat beeld klopt voor een deel van zijn immense oeuvre, maar na wat verdieping en een ware kennismaking is het (zoals zo vaak) veel gevarieerder dan dat.
Berkhof zelf zei dat hij nooit de status verwacht heeft die een Hugo Claus te beurt viel. ‘Claus schreef literatuur, ik niet’, zegt hij daar zonder enig spoor van verbittering of rancune over in een interview door Stijn Tormans in Knack in 2015. Daar was hij te ongeduldig voor, te weinig geïnteresseerd in het zwoegen op zijn stijl. Zoveel mogelijk klassen in de bevolking aanspreken, in alle genres waar hij op dat moment zin in had, bewust kiezen voor lichtvoetigheid, veel reizen, dat interesseerde hem. Hij bedacht zijn pseudoniem Aster Berkhof (en een tijdlang ook Piet Visser voor zijn jeugdromans) omdat hij het lastig vond zijn wetenschappelijke werk (Berkhof was Germanist en doctoreerde in de Wijsbegeerte, werkte als leraar en docent) en zijn frivole literatuur onder dezelfde naam te schrijven. Hij presenteerde een tijdje een televisieprogramma, genoot van dat succes bij het grote publiek, in het volle besef van de vergankelijkheid ervan. 



De jeugdroman 'Paavo de Lap' (1955), uitgave uit 1957 met kaftillustratie van A. van Avermaet

Ik begrijp die houding tegenover het eigen oeuvre niet, vind zelf geen zin in het schrijven van werk waar ik niet volledig achter sta, mij honderd procent voor heb gegeven. Er zijn echter enkele romans waar Berkhof wél trots op zegt te zijn, Het huis van Mama Pondo uit 1972 op kop, de enige roman waaraan hij drie jaar lang wilde blijven vijlen, om de werkelijkheid achter de apartheid in Zuid-Afrika – die op dat moment nog als een goede zaak werd beschouwd in Vlaanderen – literair vorm te geven. Een leugenaar en een nestbevuiler werd hij ervoor genoemd door journalisten, die zich daar jaren later bij hem voor excuseerden. 
Ik heb mijn omgeving bevraagd over hun ervaringen met het werk van Berkhof en kreeg naast veel ‘lang geleden’ ook heel wat positiefs over zijn boeken te horen – over Het huis van Mama Pondo in het bijzonder. Veel geluk, professor – zijn grote doorbraak in 1949 – is het meest gelezen. Het boek werd bewerkt tot musical in 1977 en tot een televisieserie op VTM in 2001.



Handschrift uit 1948 van 'Veel geluk, professor' in het Letterenhuis

Maar ik las dus zijn Alle verhalen, dat werk bevat dat hij tussen 1945 en 2004 heeft geschreven. Als zestienjarige kreeg Berkhof zijn eerste korte verhaal – ‘Verrader’ – in het tijdschrift Ons land gepubliceerd. Er volgden er in Ons Volk, Humoradio, Libelle, Dietse Warande en Belfort en Het Laatste Nieuws
Er staat geen voor- of nawoord in Alle verhalen, geen lijst met tijdschriften waarin ze eerder verschenen. Wel wordt op de achterflap vermeld dat sommige ervan de basis legden voor enkele van zijn bekendste boeken. Nog volgens de achterflap ging Berkhof zich meer op romans toeleggen ‘omdat het publiceren van verhalen uit de mode geraakte’. Tragisch. Mocht hij met zijn populariteit nu en dan een verhalenbundel hebben uitgebracht, dan had hij het genre in leven helpen te houden. Want hier staan een aantal erg sterke verhalen in. 
Niet ‘Een tussenlanding’ (1995) echter – het verhaal waarmee het boek jammerlijk opent. Hier, en in enkele andere verhalen, heeft Berkhof de neiging de lezer te veel biografische informatie over de personages mee te geven in de dialogen, die daardoor onnatuurlijk overkomen. (Al heeft hij de dialoogvorm in andere verhalen dan weer zo goed onder de knie.) Ook ‘Lagos: Het verhaal van een stad (in Afrika)’ uit 1968 vond ik onaangenaam om te lezen. Hij zet het ontstaan van Afrikaanse steden uiteen, spaart de vernietigende rol van de kolonialen en rijke zwarten daarin niet, maar zijn hoofddoel lijkt toch om zijn lezer te doordringen van de absolute lelijkheid van die plekken, de zieligheid van de Afrikanen die erin rondslenteren, hij blijft er bijna agressief op doorhameren. Waarom dat plotse fulmineren? Ik kan alleen maar vermoeden dat deze anders zo levenslustige, begripvolle reiziger op een plaats was aanbeland die hij met geen mogelijkheid kon bevatten: dit is paniek. Die paniek en de grond van waarheid die verzinkt in clichés wordt tot op de dag van vandaag herhaald in de meerderheid van het witte schrijven over zwart Afrika. De beelden van louter misère zijn erin gesleten.
Maar in 2015 vatte hij samen wat al dat reizen hem had geleerd: ‘Dat mensen heel verschillend kunnen zijn, maar toch ook op elkaar lijken. Ik ben opgegroeid in een tijd dat iedereen het normaal vond dat landen een kolonie hadden, dat blanken een superieur ras waren. Hoe meer ik reisde, hoe waanzinniger ik dat vond.’
Aster Berkhof springt in zijn verhalen van land naar land. Hij begon met het maken van verre reizen op een moment dat dit nog uitzonderlijk was (‘toen het nog leek alsof je naar een andere planeet vertrok’) en dat merk je aan de gedetailleerde beschrijvingen waarvan hij zijn lezer deelgenoot wil maken. Soms zijn het meer reisreportages dan korte verhalen. 
Het verhaal ‘Padre Louis’ (1954), waarin de auteur een oude jeugdvriend gaat opsporen in Baja California, Mexico, diende wellicht tot brandstof voor zijn roman Dagboek van een missionaris (1962). De missionaris blijkt er zich te verstoppen omdat hij na het zien van te veel miserie van zijn geloof is gevallen, en tegelijkertijd toch de kleine gemeenschap waar hij als priester werkt wil blijven dienen, omdat hij hen dat geloof niet durft af te pakken. Ook Berkhof heeft het geloof waarvan hij in zijn jeugd werd doordrongen gaandeweg achter zich gelaten.   



Contactafdrukken voor een fotoreeks van Aster Berkhof, 1966 © Jos Polak & Letterenhuis

Het mooie verhaal ‘Ver in zee’ (1993) lijkt ook een persoonlijke getuigenis, een uitgebreide jeugdherinnering, waarin, net als in bijna alle verhalen van Berkhof, een hoofdrol is weggelegd voor een vrouw. Hier gaat het om een favoriete tante, die onverwacht haar ondergang vindt bij een man die haar niet waard is. 
Er is veel misogynie in de literatuur, en ook het soort schrijven waarin vrouwen tot eendimensionale engelen worden gereduceerd kan behoorlijk op de zenuwen werken. Bij Berkhof zijn vrouwen gewoon mensen, met banen, met wisselende inzichten en innerlijke complexiteit, die er net als de auteur naar verlangen hun wereld groter te maken en niet zelden in staat zijn zichzelf te bevrijden van de hindernissen die hun omgeving hen (vaak onbewust) oplegt. Hoe eenvoudig dat ook klinkt, het begrip waarvan deze schrijver decennialang getuigde is een schaars goed. Voor Aster Berkhof, die naast W. Somerset Maugham en Ernest Hemingway ook Doris Lessing als zijn grote voorbeelden noemde, is feminisme niet bedreigend maar vanzelfsprekend. En dat vervulde mij tijdens het lezen van grote bewondering en dankbaarheid. 
Niet dat het allemaal overwinningsverhalen zijn. Levenspaden kronkelen, stijgen en dalen. Voor het hoofdpersonage in ‘De herder van Ubascq’ (1997), die erin was gaan geloven dat  je ‘vurig kon leven, terwijl je jezelf op het spel zette’, gebeurt het niet:

Het was dus niet waar. Het vuur laaide niet. Je trok er niet op uit. Je was bescheiden en redelijk. Je leidde voorbeeldig, vriendelijk je kleine leven dat veel groter was dan je meende en hoeveel waren er niet die veel minder hadden. Ze huilde. Ook de volgende dag huilde ze en de volgende. Ze was verslagen. Je kreeg bij je geboorte je maat, had op school een van die leraressen met harde ogen eens geblaft.

De woorden resoneren in het daaropvolgende ‘Erika’s plaats’ (1989), waarin Erika een mislukt acteur volgt naar Dakar – de spiraal van verbittering waarin de man terecht komt is schitterend beschreven – en zonder hem terugkeert. 
Al in de verhalen die hij als twintiger schreef  maken vrouwen mannen duidelijk dat die niets voor hen te beslissen hebben, dat ze niet hun eigendom zijn. Grappig is ‘Het vervloekte getal’ (1945), waarin een extreem bijgelovige hoofdredacteur tot een inzinking wordt gedwongen door het overal opduikende getal 24. (Er komt een gemaskerde man aan te pas die het spel beu wordt met de boodschap ‘Ik ben hees van dat praten met een grafstem’.) Zijn hele omgeving blijkt op initiatief van zijn dochter deel uit te maken van een vergezochte intrige. Een van Berkhofs vroegste vrolijke aanvallen op het patriarchaat.



Handschrift uit 1964-65 van 'De woedende Christus' in het Letterenhuis

Een controlezuchtige reisleider in ‘Vertrek te New York’ (1985) kan niet geloven dat zijn vriendin een andere partner heeft gevonden. Zelfs als de minnaar in hun hotelkamer op de binnenkant van de ingemaakte kast begint te kloppen, is hij ervan overtuigd dat ze het zelf doet, omdat ze zijn aandacht en bescherming nodig heeft. Een weinig kolderieke maar des te treffender echo hiervan is het hele korte ‘Kleine witte bloemen’ (1974), waarin een dochter haar vader net heeft betrapt op overspel. Ze biecht hem op dat ze in een gelijkaardige situatie verkeert. Hij vindt haar zo lief; zo goed is ze dat ze een eigen schuld verzint om de zijne te verlichten. Dat doet haar gekwetst opstappen. De vader begrijpt niet waarom. Berkhof wel. Ik ook.
In ‘Meisje van niemand’ (1992) wordt een vrouw voor een jongere vrouw verlaten door een man met wie ze zelf niet verder wilde. Alles kantelt. Ze zoekt haar vorige geliefden op, maar het verleden is weg. Uiteindelijk lijkt het wel of ze alleen nog maar begrafenissen bezoekt, ook die van de vader die ze nooit heeft gekend. Bijzonder geslaagd hoe Berkhof hierin laat zien hoe je als mens telkens weer je eigen verhaal herschrijft, ook je verleden, in een poging er zin aan te geven. ‘Tegen haar verwachtingen in wende ze eraan om alleen te zijn en dat tegelijk te weten.’
De eerste bladzijden van het jongste verhaal, ‘Souvenir’, geschreven door een vierentachtigjarige Berkhof, overrompelden me met ontroering. Voor wie De heimweefabriek van psycholoog en herinneringenexpert Douwe Draaisma ooit heeft gelezen: dit is een mooi voorbeeld van hoe gedetailleerd en gloedvol mensen op hoge leeftijd zich weer herinneringen aan hun prille kindertijd voor de geest kunnen halen. Berkhof beschrijft er zijn tijd op de kleuterschool, waar hij zijn eerste platonische liefde beleeft voor zuster Lena. Het is geheel wederzijds, vanaf de eerste dag dat hij er komt binnengewandeld in zijn prachtige kleertjes en zij in haar handen klappend op hem af loopt met de woorden ‘En schoon dat gij zijt, jongske toch, jongske toch!’ De verbitterdste der nonnen kan al die liefde niet verdragen en maakt er opmerkingen over, maar kan er niet tegenop. Lowieke biedt zuster Lena een tussen zijn melktandjes gekraakte hazelnoot aan. Ze zegt verschrikt dat zij niets mogen aannemen, kijkt schichtig rond en doet het toch, stopt het nootje snel in haar mond. Een eerste, minuscuul beeld van zelfbevrijding.
Hij spreekt ongegeneerd vertederd over het schooltje waaraan hij letterlijk zijn bestaan te danken heeft, omdat zijn onderwijzende ouders elkaar er leerden kennen. Al leerde hij er ook iets over afkomst: ‘Mijn moeder was een beetje snob, mijn moeder was heel snob.’ Zijn vriendjes zijn arbeiderskinderen, maar hij mag van haar geen kiel en klompen aan als zij. 
Ook bijzonder aan deze jeugdherinneringen vond ik de confrontatie met de jongen die sinds de kleuterklas altijd als de dwarsligger had gegolden, de ruziemaker, de eeuwige verstoorder van harmonie. Als volwassenen, bij een biertje, vraagt Berkhof hem waarom hij dat toch deed. Het antwoord: ‘Ik was gewoon te loemp.’ 



Aster Berkhof, ca. 1955

Ook duikt in dit verhaal even ‘mijn veel te vroeg overleden goede vriend Louis Neefs’ op. En daar werd ik zelf naar mijn kindertijd gekatapulteerd. Wij hadden thuis vooral Bowie, de Beatles en de Stones, klassieke muziek, wat Frans chanson, maar ook een plaat van Louis Neefs. Ik was als jong kind, ik denk dat ik een jaar of vijf, zes moet zijn geweest, verslingerd aan het nummer ‘Benjamin’. Het opende een mysterieuze mogelijke toekomst voor mij, één met de klemtoon op vriendschap, je vrij bewegen, je zin doen, lanterfanten. Ik zong het liedje door de jaren heen soms in de auto, ik vind het nog steeds mooi. En nu dacht ik – hoewel ik weet dat het een cover is van het nummer van countryzangeres Bobby Gentry: Aster Berkhof is Benjamin! Ik kan het niet bewijzen, maar voor mij is het zo. En zo lag ik op een wakkere quarantainenacht naar ‘Benjamin’ te luisteren, reizend door de tijd, denkend aan een vrolijke jonge Berkhof, struinend over een strand, aan de stokoude Berkhof, zo alleen, en aan mezelf, zo klein toen, aan wat blijft tot het voorgoed vergaat.   
Het lezen van de beste van Berkhofs verhalen was voor mij als een goed gesprek met iemand die lang en graag geleefd heeft, en zich het liefst ver hield van schijn en geldingsdrang. Iemand die me leek te vertellen dat levens geen eindconclusies kennen, hoe vaak ervaringen daar ook op af lijken te sturen. Dat er momenten zijn waarop je beseft dat je iemand te veel krediet hebt gegeven en andere waarop je inziet dat je over het hoofd zag wat iemand voor je heeft gedaan. Periodes waarin je je met recht weert tegen wie jou wil onderdrukken en die waarin het je eigen gelijk is dat een cel voor je wordt. Momenten waarop je het alleen zijn als een verworvenheid ziet, en die waarop je begrijpt dat het geen keuze is. 
Berkhof geeft – althans in de meeste van deze verhalen – een heel eigen invulling aan de weerbarstigheid die literatuur hoort te bezitten, en legt zijn eigen vorm van non-conformisme aan de dag. Ik ben blij dat zijn pad in dit vreemde tijdsvacuüm van blauwe luchten en stille kamers dan toch nog, bij leven, het mijne heeft gekruist.   

Archief Aster Berkhof

Bekijk hier wat we in het Letterenhuis bewaren van Aster Berkhof en lees hier het nieuwsbericht over het nieuw verworven archief.

10 x 100

Schrijvers van nu over schrijvers van 1920

Tien hedendaagse auteurs schetsen een beeld van 10 schrijvers. Schrijvers die 100 jaar geleden werden geboren.10 x 100 is een reeks longreads over bekende of (onterecht) vergeten schrijvers uit de Letterenhuiscollectie.

Meld je aan voor de nieuwsbrief