Natuurlijk omdat het ging om de handschriften en typoscripten van een echte klassieker uit onze literatuurgeschiedenis. Maar ook omdat het zeer uitzonderlijk is om manuscripten en ander archiefmateriaal van Maurice Gilliams (1900-1982) te vinden waaruit de ontstaansgeschiedenis van zijn werk blijkt. Liesbeth van Melle verduidelijkte immers dat Gilliams erg bezig was met het beeld dat hij van zijn schrijverschap aan het nageslacht wilde overleveren. Kladjes die aan zijn gedichten en romans voorafgingen, vond hij niet belangrijk.
Pagina’s uit een van de in 2013 opgedoken cahiers met hoofdstukken van Elias in (klad)handschrift [1936]
Het archief van Gilliams werd in 1989 aan het Letterenhuis overdragen via Gilliams’ weduwe Maria-Elisabeth de Raymaekers (en wordt beheerd door de Stichting Vita Brevis, die zich inzet voor de studie en de bevordering van het werk van Maurice Gilliams). Het bevatte handschriften, brieven, persoonlijke documenten en schilderijen die Gilliams bewust had uitgekozen om zijn literaire nalatenschap vorm te geven. Sommige periodes uit zijn leven waren daarom niet vertegenwoordigd. Zo ook die rond het ontstaan van Elias. Gilliams schreef dit werk namelijk toen het hem op persoonlijk en financieel vlak niet zo goed ging. Elias gaat over de innerlijke wereld van de jonge en overgevoelige Elias die vecht met zijn eigen, ziekelijke fantasie, de ‘nachtegalen’ uit de titel. Lang leken er weinig sporen te zijn naar de ontstaansgeschiedenis van de eerste druk van het verhaal. Tot er in 2013 via een vriend van Gilliams twee vroege handschriften van het ‘Tweede cahier’ en de volledige drukkerskopij opdoken. Dit betekende een schat aan informatie over hoe Gilliams te werk ging in de constructie van zijn bekendste roman.
Zelfportret van Maurice Gilliams, 1942
Via de collectie Baestaens kwamen er nog enkele archiefstukken het Letterenhuis binnen, bijvoorbeeld het handschrift van het verhaal ‘In memoriam’. Gilliams schreef dit in een schriftje van de dierentuin van Antwerpen. Aan de binnenkant van het schriftje tekende hij een bureautje met een boekenkast, in de linkerhoek van de eerste pagina schreef hij: ‘eerste klad, november 1928’. De tekst is inderdaad nog volop in constructie, met verschillende doorhalingen, commentaren (‘in cursief zetten’) en pijlen om de volgorde van de fragmenten aan te duiden. ‘In memoriam’ verscheen in 1933 in de novellebundel Oefentocht in het luchtledige.
Handschrift van het verhaal ‘In memoriam’, 1928
Daarnaast bevat de collectie Baestaens het handschrift van het gedicht ‘In Memoriam Patris’ en briefwisseling met de schrijver Fernand V. Toussaint van Boelaere (1875-1947). In een brief van 20 april 1945 schreef Gilliams aan Van Boelaere dat het niet zo goed met hem ging, maar hij eindigt met een sprankeltje hoop:
‘Het is bijna belachelijk nog aan literatuur zijn tijd te verspillen en er zich opofferingen voor te getroosten. Ik hoop dat u van deze wonderbare lente geniet. Was er nu maar orde, stilte, rust om ons heen. “Het leven kàn niet sterven”, zong de dichter in een optimistisch moment. Of hij gelijk heeft weet ik niet. Dichters echter “liegen” nooit; er zijn alleen de onvoorziene omstandigheden waar men rekening moet mee houden.’
Brief van Maurice Gilliams aan Fernand V. Toussaint van Boelaere, 1945
Meer lezen
literairecanon.be/nl/werken/elias-of-het-gevecht-met-de-nachtegalen