‘Kiezers! Kiezers! Wat hebt gij den tienden Juni gedaan? Gij hebt de zonen van uw vaderland in beulenhanden geleverd en het onderwijs vernietigd. Gij hebt de bron van beschaving en vooruitgang uitgedroogd!’ (28 december 1884)
Deze hartenkreet, die in 21ste-eeuwse oren wellicht nogal pathetisch klinkt, komt uit de brieven van de op dat moment 73-jarige Johanna Desideria Courtmans-Berchmans aan haar oudste zoon Emile en zijn vrouw Antonia Van Leemputten.
De rustige, verstandige Emile is de vertrouwensman van zijn moeder. Hij is haar klankbord, steun en toeverlaat. Meer dan eens zal hij zijn moeder uit de nood helpen. Soms moreel, met advies en persoonlijke reflecties. Soms ook financieel, met kleine leningen die ze telkens op korte termijn probeert af te lossen.
Op het moment dat ze deze brieven schrijft, is geld het minste van haar zorgen. De liberalen hebben namelijk de Kamerverkiezingen van 10 juni 1884 verloren en de nieuwe katholieke regering schaft prompt het pas opgerichte Ministerie van Onderwijs weer af. De eerste Belgische schoolstrijd is beslecht, en alles waar Courtmans-Berchmans haar leven lang voor heeft gestreden, staat op het punt kapot te gaan.
Wie zich verdiept in het leven en de werken van Vrouwe Courtmans – zoals er tijdens haar leven consequent over haar gesproken en geschreven werd – ondervindt al snel dat de schrijfster in geen enkel hokje past. Ze is diepgelovig en vroom, maar heeft het meer dan eens aan de stok met de clerus. Godsdienst is voor haar van levensbelang, maar tegelijk vindt ze het een privézaak. Onderwijs hoort niet thuis in de handen van ‘dom kloostergespuis’, zoals ze de onopgeleide nonnen noemt die als leerkracht worden ingezet. Haar leven lang balanceert ze op het slappe koord tussen het katholicisme en haar liberale gedachtegoed. ‘Vrijheid boven alles’, is haar leuze.
Er zijn nog meer paradoxen te ontdekken. Neem nu haar liefde voor taal en letteren, haar bewering te schrijven ‘ter verheerlijking der moedertaal’. Het valt moeilijk te rijmen met de nonchalance die uit sommige van haar brieven en manuscripten blijkt. Taalkundige nonchalance welteverstaan, want inhoudelijk spreekt er een grote urgentie uit. Courtmans is oprecht begaan met de mensheid, vooral met wie onbemiddeld, ongeschoold en daardoor onmondig is. Literatuur is voor haar een manier om maatschappelijke evoluties aan te zwengelen, om op grote schaal te sensibiliseren. Kritiek en tegenwind ontmoedigen haar nooit, zo lijkt het. Ze zijn alleen maar extra brandstof voor haar verontwaardiging en vechtlust.
Maar ook dit valt, heel verrassend, op: hoe weinig 19de-eeuws het ook lijkt zo’n koppige, stoute, strijdende vrouw, toch spreken en schrijven de meeste van haar mannelijke tijdgenoten en schrijfbroeders met lof en waardering over haar. Er is kritiek, jazeker. Maar die lijkt, tegen de verwachtingen in, gespeend van seksisme. Het is haar ideeëngoed dat sommigen aanstootgevend vinden. Haar verdediging van het openbaar onderwijs bijvoorbeeld, haar antiklerikalisme en haar veroordeling van de kantscholen als vermomde ateliers, waar meisjes lange dagen kloppen en hard werken voor het privégewin van enkelingen.
Johanna-Desideria Courtmans-Berchmans – roepnaam: Désirée – is in ruime kring graag gezien. Bij haar overlijden in september 1890 wordt ze genoemd als een van de vier schrijvers die door toekomstige generaties niet vergeten zullen worden, naast Hendrik Conscience, Karel Lodewijk Ledeganck en Jan Van Beers. Dat alleen Conscience aan de vergetelheid is ontsnapt, stemt tot nadenken, tot deemoed en voorzichtigheid bij de hedendaagse echo’s van dit soort voorspellingen over de succesauteurs van vandaag.
Wanneer leraar en essayist Julius Pée nog voor de Eerste Wereldoorlog als eerste het plan opvat een biografie over Courtmans-Berchmans te schrijven, stelt hij vast dat ze wel uit de geschiedenis gewist lijkt. Brieven en officiële documenten zijn onvindbaar, er is geen spoor van verzamelde werken of andere publicaties. Alles verandert wanneer hij in contact komt met Antoon Courtmans, zoon van Emile en kleinzoon van de schrijfster, en inzage krijgt in een grote brievencollectie. Jarenlang zullen de twee brieven schrijven naar elkaar. Eerst formeel en beleefd, maar gaandeweg wordt de toon vertrouwelijker, vriendschappelijk bijna. Pée reist Vlaanderen af op zoek naar overlevende familieleden en mensen die haar van nabij hebben gekend. Het resulteert in 1933 in zijn letterkundige studie Mevrouw Courtmans.
Meester Wetsteen
De ideeën en het engagement van Courtmans-Berchmans kunnen niet los gezien worden van de omgeving waarin ze opgroeit.
Ze wordt geboren op 6 september 1811 in Oudegem bij Dendermonde. Na haar volgen nog vier meisjes en evenveel jongens. Een kroostrijk gezin dus, niet ongewoon in die tijd, en een warme, stimulerende omgeving. Moeder Johanna wordt beschreven als kranig en bijzonder wilskrachtig. Vader Quirinus is ondernemend. Een onderwijzer die – om het grote gezin te kunnen onderhouden – ook landbouwer, jeneverstoker, veefokker en herbergier is. Later, onder Hollands bewind, zal hij burgemeester van Mespelare worden, een dorp van 288 zielen.
De jonge Désirée houdt van leren en lezen. Meester Wetsteen, de dorpsonderwijzer, maakt een diepe indruk op haar. Elke dag dicteert hij de kinderen een van zijn zelfgeschreven gedichten. Zij leert ze allemaal uit het hoofd. Ze is slim, leert gemakkelijk, is de beste leerling van de klas en wellicht ook het lievelingetje van de meester. Hij geeft haar boeken en ‘snuisterijen’. Désirée kan nog wel meer, vertelt een oude schoolvriendin later. Ze kan zingen als een lijster. En ze is ondeugend, een eerste klasse ‘kwapert’ (kwajongen). Niets jaagt haar angst aan, zelfs van stoere jongens is ze niet onder de indruk. Wanneer die vervelend doen, deelt ze zonder schroom klappen uit. Maar meester Wetsteen vergeet ze nooit. Jaren later zal hij onder een andere naam opduiken in haar roman Schone Celia.
Wanneer Pée tijdens zijn zoektocht naar verhalen over de schrijfster praat met ouderen die ooit les kregen van meester Wetsteen, stelt hij vast dat ze iets gemeen hebben met elkaar: ‘mensen met een eigen levensbeschouwing; zo een beetje sceptisch tegenover godsdienst en samenleving, zo een beetje wantrouwig en pessimistisch van opvatting.’ Iemand vertelt over de leuzen van de meester, hoe die sprak over leren en leven. Het deed hem aan de ideeën van Jean-Jacques Rousseau denken.
De kinderlast weegt op het gezin, en op haar zevende wordt Désirée naar de kostschool gestuurd. Eerst in Lessen, daarna in Gijzegem. Haar opvoeding verloopt vanaf dat moment in het Frans. Van de volkstaal kent ze alleen nog de eenvoudige omgangstaal en de rijmpjes die haar geliefde schoolmeester schreef. Haar moedertaal zal ze opnieuw behoorlijk moeten leren spreken en schrijven. Wellicht verklaart dit voor een deel haar levenslange onvolkomenheid bij het spellen en het toepassen van grammaticale regels.
Over de jaren tussen 1829 en 1835 is weinig bekend. Het gezin heeft het moeilijk. Een besmettelijke ziekte roeit de hele veestapel uit. Voor het eerst in hun leven kennen ze echte armoede. Ze moeten verhuizen en trekken naar het dorp Viane, waar ze een windmolen huren. Over Désirée weten we alleen dat ze gaat ‘dienen’ om bij te dragen aan het gezinsinkomen.
In 1835 duikt Désirée op in Gent. Ze heeft Jan Courtmans leren kennen, een onderwijzer met wie ze trouwt en intrekt bij kantwerkster Coleta Tanghe in de Gelukstraat. Een tijdlang doet ze het huishouden voor ‘tante Colette’, tot in 1836 haar eerste kind geboren wordt.
Gelukkige jaren
Om echtgenoot Jan Courtmans kunnen we onmogelijk heen. Zijn invloed, zijn aanmoedigingen en daadwerkelijke hulp bij de verdere scholing van zijn vrouw, zijn medebepalend geweest voor haar latere werk. De eenvoudige kleermakerszoon beschikt over een goed stel hersens, de nodige ambitie en een grote gedrevenheid. De twee moeten zich herkend hebben in elkaar: zielsverwanten voor wie sociaal engagement en degelijk onderwijs voor iedereen even levensnoodzakelijk zijn als eten en drinken. Hij helpt haar het geschreven Nederlands machtig te worden en introduceert haar in de Vlaamsgezinde groep rond Jan Frans Willems. Iedereen daar looft de jonge leraar om zijn ‘uitmuntende begaafdheid zijn lessen voor de jeugd aantrekkelijk, onderhoudend en leerzaam te maken’. Dat leren leuk mag zijn, is kennelijk een minder exclusief hedendaags idee dan doorgaans wordt aangenomen.
De volkszaak is belangrijk in Désirées nieuwe kring. Het is als thuiskomen voor haar. Ze herkent de ideeën die haar vader indertijd al vurig verdedigde. Ditmaal worden ze literair vormgegeven, wat ze in zekere zin een grotere legitimiteit verleent.
Veel later zal ze haar jaren in Gent de gelukkigste tijd van haar leven noemen.
Jan Courtmans schopt het tot directeur van de Gentse normaalschool. Wanneer, nog steeds in Gent, in 1836 de Maatschappij van Vlaamse Letteroefening opgericht wordt, onder het motto ‘De Tael is gantsch het Volk’, wordt hij er secretaris. In 1838 schrijft hij een paar kritische stukken voor de Bijdrage der Gazette van Gent over de grote omwenteling van 1830, de gewapende opstand tegen Willem I der Nederlanden, die tot de afscheiding van de zuidelijke provincies leidde.
De onafhankelijkheid van België heeft pijnlijke gevolgen voor het onderwijs. De Gentse universiteit verliest twee faculteiten, de Letteren en de Wetenschappen. Nog groter zijn de gevolgen voor het lager onderwijs. In de nieuwe grondwet staat namelijk nergens dat de staat verplicht is onderwijs te organiseren. Openbare scholen worden gesloten, en zij die toch overleven, komen in handen van de Kerk. Van scheiding tussen Kerk en Staat is op dat moment nog geen sprake. Pas na jaren, wanneer duidelijk geworden is hoezeer het onderwijsniveau is gedaald bij gebrek aan staatscontrole, en hoeveel volkskinderen verstoken blijven van degelijk basisonderwijs, wordt er ingegrepen.
In 1842 komt minister Jean-Baptiste Nothomb met de Schoolwet op de proppen: elke gemeente moet een gemeenteschool hebben, die vanaf nu gecontroleerd wordt door de Rijksinspectie. Katholieke scholen kunnen zich laten ‘adopteren’ door de staat, wat erop neerkomt dat zij dan worden gesubsidieerd in ruil voor staatscontrole. Veel van de nieuwe gemeentescholen worden nu door de Kerk opgericht, wat in de decennia daarop gemor zal ontlokken aan de antiklerikale liberale partij. In de steden lukt het nog om het confessionele karakter van de gemeentescholen af te zwakken, maar het platteland blijft zich verzetten. De tegenwerking, de sabotage en kwezelarij zal Courtmans-Berchmans veel later, wanneer ze als weduwe in Maldegem terechtkomt, aan den lijve ondervinden.
De gal van Multatuli
Voorlopig schrijven we nog 1839, het jaar waarin Désirée haar eerste gedicht aanbiedt aan het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje. Het is schrijver en stadsarchivaris Prudens van Duyse die haar aangemoedigd heeft gedichten te schrijven. Het is geen succes. Iemand schrijft dat het ‘de gal van Multatuli (laat) overlopen’, en biograaf Pée, zelf Multatuli-kenner, heeft begrip voor het vileine commentaar. Ferdinand Snellaert – schrijver, dokter en nota bene huisvriend van het echtpaar Courtmans – schrijft een kritische recensie, waarin hij de debuterende dichteres niet spaart.
Het moet diep snijden, maar Désirée slikt moedig de vernedering. Wanneer Snellaert het paar de volgende dag bezoekt – wellicht wil hij nagaan of de vriendschap de recensie kan overleven – bedankt ze hem voor de spoorslag die hij haar heeft gegeven. Net op het moment dat ze overwoog de pen neer te leggen omdat huishouden en kinderen haar te zeer in beslag nemen, heeft hij haar doen beseffen dat ze dat vooral niet moet doen. Ze zal niet opgeven, verzekert ze hem. Ze zal het opnieuw proberen, maar dan beter. Het voorval tekent haar ten voeten uit.
Ze houdt woord. In 1841 wint ze een dichtwedstrijd, die haar behalve een gouden erepenning een kostbare set juwelen oplevert van Ferdinand I, keizer van Oostenrijk: gouden halssnoer, oorbellen, armband, allemaal met parels bezet. Hoe dat komt, is niet helemaal duidelijk. Hier en daar lezen we dat het hem ‘ter ore gekomen’ was, en dat hij gecharmeerd was geraakt door haar prestatie. Maar uit de brief van de keizerlijke afgevaardigde blijkt dat ze zélf het gedicht naar hem opgestuurd heeft, met vermelding van de bekroning. Enig zelfbewustzijn is de jonge Désirée dus niet vreemd. De juwelenset wordt samen met de rest van haar archief bewaard in het Letterenhuis en is te zien op een paar portretten van Courtmans-Berchmans.
Het jonge gezin is intussen verhuisd naar de Colpaertsteeg. Courtmans-Berchmans blijft poëzie schrijven. Pée is streng voor haar gedichten, en hij niet alleen. ‘Rederijkersklinkklank’ noemt hij ze. Onnatuurlijk, gekunsteld, alsof ze op bestelling geleverd zijn. Te veel stopwoorden, valse beelden en versleten bombast, hooguit geschikt voor de zielsbrave rederijkers, maar volkomen ongenietbaar voor de vroeg 20ste-eeuwse mens. Ook in haar eigen tijd bleven haar gedichten kritiek oogsten.
In 1844 verhuist het gezin naar Lier. Désirée schrijft een verdrietig afscheidsgedicht. ‘Vaarwel aan Vlaanderen’ gaat over de rouw om haar vader, maar ook over het verdriet om de miskenning. De kritiek op haar gedichten moet haar dieper geraakt hebben dan ze wil toegeven.
Het gezin dat al vier kinderen telt, wordt in de Lierse jaren uitgebreid met nog eens vier kinderen. Wanneer het jongste geboren wordt, begint de gezondheid van echtgenoot Jan achteruit te gaan. De ‘langzame kwijning’ die tuberculose heet wordt hem fataal. Hij sterft in 1856, amper 45 jaar oud. Het jongste kind is op dat moment drie.
Weduwe Courmans-Berchmans gaat op zoek naar een gemeente waar ze voor haar dochters – twee van hen zijn intussen onderwijzeres – een meisjesschool kan stichten. De keuze valt op het Oost-Vlaamse Maldegem. Er staat een geschikt huis te huur in de Noordstraat, en alsof het zo moest zijn: er staan een paar schoolbanken. Haar motivatie is groot. Een paar jaar eerder is een groot schandaal rond kindermisbruik door geestelijken op scholen aan het licht gekomen, wat haar nog sterker overtuigt van het belang van een gemeenteschool.
Op het moment dat ze in Maldegem aankomt, is driekwart van de bevolking er ongeletterd. Voor meisjes is er alleen een kantschool, die geleid wordt door ‘een meestesse’. De meesteres in kwestie woont in bij pastoor Vinckier, de man die Désirées aartsvijand zal worden. Elke dag ziet ze hoe meisjes vanaf de leeftijd van vijf of zes jaar voor dag en dauw naar de school trekken, zich krom werken boven het kantkussen, om pas ’s avonds weer naar huis te vertrekken. Het is een verkapte vorm van kinderarbeid, waar zij zich de rest van haar leven fel tegen zal verzetten.
Haar eigen gemeenteschool wordt een veilige haven voor een aantal van de meisjes, zeer tot ongenoegen van de pastoor en de meesteres. Maar ook in het landelijke Maldegem, waar de bekrompenheid en kwezelarij hoogtij vieren, vindt Courtmans-Berchmans medestanders. Burgemeester De Smet schaart zich helemaal achter haar pedagogisch project. Met de hulp van het gemeentebestuur kan de school in 1860 haar intrek nemen in een gloednieuw gebouw.
In de eerste jaren na de dood van haar man schrijft ze elke voormiddag. In de namiddag naait ze hemden en kielen voor winkels, terwijl ze nadenkt over wat ze de volgende ochtend zal schrijven. De verhalen over ambitieuze vrouwen die hun talenten onmogelijk konden ontplooien omdat de kinderlast te zwaar was, kennen we allemaal. Het bijzondere is dat Courtmans-Berchmans zich juist dánkzij haar kinderen – haar volwassen kinderen welteverstaan – tegen haar vijftigste voltijds aan het schrijven van novellen en romans kan wagen. Dat doet ze dan ook met overgave, én in een sneltreinvaart. De lonen van haar lesgevende dochters en haar weduwepensioen volstaan om het bescheiden huis te blijven huren. Er is zelfs ruimte over voor Dikke Lie, de inwonende meid die bij het gezin gaat horen als was ze een dierbaar familielid.
Vrouwe Courtmans wordt een bekende figuur in Maldegem. Iedereen is welkom bij haar. Voor een bemoedigende babbel of voor advies van welke aard ook. Het Burgerlijk Wetboek kent ze op haar duimpje. Haar kennis stelt haar zelfs in staat de notaris die de echtscheiding van haar jongste zoon George regelt – een schande in die tijd en iets wat haar diep verdriet doet – terecht te wijzen. In de brieven aan Emile lezen we hoeveel ze om haar kinderen geeft en hoe vaak ze zich zorgen maakt over wat hen overkomt. Of het nu over de wanhopige en met zelfdoding dreigende George gaat, over de zenuwzieke Marie, of over het overrompelende verdriet dat Emile en Antonia treft bij de dood van hun dochtertje Emma: ze toont zich onverminderd betrokken. Haar kinderen gaan voor alles. Haar troost en zelftroost is even simpel als waar: ‘Ieder moet zijn kruis dragen.’
De Klokken van Maldegem
72 romans, novellen en verhalen zal ze schrijven, vijf toneelstukken en talloze gedichten. Ze verleent haar medewerking aan een vijftiental kranten en tijdschriften. Maar het is vooral in haar novellen en romans dat ze haar engagement kwijt kan. Haar eerste romans kunnen op weinig genade rekenen. Stilistisch pover en moraliserend, is de algemene teneur.
Maar ze leert snel, begint gaandeweg vaardiger te schrijven. In De hut van tante Klara beschrijft ze de wantoestanden in de kantscholen. Voor Het geschenk van den jager, dat oorspronkelijk in afleveringen in De Gazette van Gent verschijnt, ontvangt ze in 1865 de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde. Een grote eer, maar pastoor Vinckier verhindert uit alle macht dat de klokken in Maldegem voor Vrouwe Courtmans worden geluid. Achttien jaar later, in 1883, zal een opvolger van Vinckier haar op dezelfde manier vernederen, wanneer ze gehuldigd wordt door de grote literatoren van haar tijd uit Vlaanderen en Nederland. Er zijn lofdichten, speeches, een banket en een aanzienlijke geldsom. Maar de Maldegemse klokken blijven stom.
Hoe zielsgelukkig de viering haar ook gemaakt heeft, in de laatste jaren van haar leven overheersen verdriet en boosheid om de teloorgang van haar levenswerk. Na de verkiezingsnederlaag van de liberalen, sneuvelen de gemeentescholen bij bosjes. Roddel en manipulatie van de nieuwe pastoor en burgemeester doen ook haar de das om. Haar school moet de deuren sluiten. Het stemt haar bitter dat niet alleen haar dochters op straat komen te staan, maar zoveel onderwijzersgezinnen nu in de ellende terechtkomen, terwijl volksmeisjes alweer aan hun lot overgelaten worden. ‘’t Was beter in Alva’s tijd als nu: toen vond men op den brandstapel het eind van alle smart.’
Johanna Desideria Courtmans-Berchmans sterft na een kort ziekbed op 22 september 1890. Schrijvers bewieroken haar, maar de onstuimige Karel Bogaerd schreeuwt tijdens zijn grafrede, geheel in de stijl die bij haar past, zijn verontwaardiging uit: ‘In elk ander land, bij ieder ander volk, dat zijne grote mannen en vrouwen weet te eren en te schatten zoals zij het verdienen, zou de talentvolle vrouw die wij hier ter ruste voeren, een gelukkig en kommerloos bestaan gevonden hebben voor haar en hare kinderen. (…) De geschiedenis zal dat later aan onze meer verlichte nakomelingen verhalen, als een gruwel, waartoe enkel de laagste en verachtelijkste slaven in staat zijn. Gij, vereerde kunstzuster, zult leven in het hart van uw volk, bemind en gezegend door alle tijden heen.’
Maldegem is intussen bijgedraaid. Waar Julius Pée in 1933 nog schampert dat er niet eens een straat naar haar vernoemd is, heeft zij er nu een laan en een school die haar naam dragen.
Deze biografische schets volgt op de oproep 'Wie verdient een biografie?' die De Standaard der Letteren samen met het Letterenhuis deed. Deze tekst werd gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 24 juni 2023.