Martha van de Walle (1902-1980) kon uitgeverij Wiek-Op als jonge dertiger oprichten dankzij de financiële steun van zakenman Jozef Lootens en diens zus Maria, die ook in de uitgeverij aan de slag ging. Eerder had Lootens samen met Van de Walle al Uitgeverij Zeemeeuw opgestart, die vrijwel exclusief het werk van (en over) de Vlaams-nationalistische priester en schrijver Cyriel Verschaeve uitgaf. Met Wiek-Op verbreedde de uitgeefster het aanbod en trachtte ze een fictie- en non-fictiefonds uit te bouwen, overeenkomstig haar overtuiging en engagement: katholiek, Vlaamsgezind en ‘Groot-Nederlands’. Ze kon rekenen op een nauwe samenwerking met Lous Wijnhausen, met wie ze ook samenwoonde, en steunde verder op haar reeds stevige literaire netwerk en uitgebreide ervaring: van 1922 tot 1932 was ze redactiesecretaris geweest van Gudrun, het bovengenoemde tijdschrift van de Katholieke Vlaamse meisjes- en vrouwenbeweging.
Het hoeft dus niet te verbazen dat de redactie van datzelfde tijdschrift trots was op zijn voormalige medewerkster. Ze publiceerden in Gudrun graag een fragment uit Kampioen?, want Van der Hallens boek was ‘een ideaal kinderboek: ernstige godsdienstige ondergrond, met het verhaal aan de oppervlakte zoo boeiend en aantrekkelijk als het fijnste sprookje’. Ook in andere kranten kon het debuut van Wiek-Op rekenen op goede besprekingen. In De Standaard van 3 mei 1935 werd de wijze waarop de katholieke moraliserende boodschap werd gebracht gewaardeerd: Maar denk nu maar niet dat ge zoo’n saai boek van ’t leven van een heilige in handen krijgt, waar de heiligheid er vingerdik op ligt. Neen, hoor! Het is een fijn boek, dat in korte, pittige zinnetjes vertelt hoe de H. Arnold eerst een groote bengel en een fat was om dan later een flinke kerel te worden. Lectuur voor fijnproevertjes. Het boek is verlucht met heerlijke plaatjes en heeft een prachtigen omslag.

Prospectus voor Emiel Fredrix’ Bij Suze in vakantie, 1936.
Het was nooit Van de Walles bedoeling om zich met Wiek-Op op kinderboeken toe te leggen, maar ze had met Kampioen? een precedent geschapen dat was opgemerkt. Maurits de Meyer, directeur van Standaard Boekhandel, gaf de jonge, pas in de prijzen gevallen auteur Emiel Fredrix (1903-1992) de tip om zijn nieuwe jeugdboek aan Wiek-Op aan te bieden, wat hij prompt deed. Op 23 mei 1935 zond hij zijn nieuwe manuscript Bij Suze in vacantie in. ‘Geachte Heeren,’ probeerde hij de uitgeverij te overtuigen, ‘het is een boek voor negenjarige meisjes, iets wat wij, omzeggens in Vlaanderen bijna niet hebben.’ Nadat de dames ook zijn met de Pol de Montprijs bekroonde boek Van twee Jongens en een Oude Heer hadden gelezen, waren ze overtuigd. Er werden wel enkele voorwaarden gesteld. Zo wilde Van de Walle dat voor het kinderboek mooie tekeningen werden gemaakt, en dat de taal werd aangepast. De ‘gij’s’ moesten door ‘jij’s’ worden vervangen. Dat laatste deed de auteur weliswaar, maar dik tegen zijn goesting:
Ik moet U eerlijk bekennen, dit is beslist tegengevallen. Het is een ‘Hollandsch’ boek, geschreven door een Vlaming. […] De taal van Gezelle en Verschaeve weren. Dat kunnen wij toch niet doen.
De zakenvrouw Van de Walle kon dat absoluut wel doen. Fredrix’ boek verscheen in de zomer van 1936, en de auteur was ermee in zijn nopjes:
Geachte Heeren, […] Ik dacht wel dat het boek goed zou verzorgd worden […] Doch dat het zóó frisch en lief en aanlokkend zou zijn, had ik werkelijk niet verwacht. […] ik hoop dat het succes in evenredigheid moge zijn.
Dat was het helaas niet, alle pogingen van de uitgeverij ten spijt. De verkoop viel sterk tegen, en Van de Walle weet dat aan een verstoorde markt. Nadat in september 1934 in Nederland op scholen nieuwe, vereenvoudigde spellingsregels waren ingevoerd, was er een overaanbod van goedkope Nederlandse boeken in de oude spelling. Ze zag zich genoodzaakt de auteur slecht nieuws te brengen – opmerkelijk nieuws ook, denkend aan de eerdere doorverwijzing die Fredrix van de directeur van Standaard Boekhandel had gekregen. Van de Walle schreef hem in november 1936:
Het heeft ons zeer zeker even veel gespeten als U, dat Suze niet in Antwerpen op de Boekenbeurs lag. Maar noch de Standaard Boekhandel noch de Nederlandsche boekhandel hebben een enkel ex. Suze van ons willen koopen, hoewel ze toch gewoonlijk zeer belangrijke bestellingen bij ons [Uitgeverij Zeemeeuw, n.v.d.r.] doen. U kunt hieraan zien, in welk een buitengewoon lastige toestand de uitgevers van verzorgde Vlaamsche kinderboeken zijn. Wij krijgen noch van boekhandel noch van het onderwijs steun.

Folder met de fondscatalogus van uitgeverij Wiek-Op, z.d.
Het noopte Van de Walle ertoe andere voorstellen voor kinderboeken voortaan te weigeren. Het idee van schrijver Bert Peleman (1915-1995) om een boek met christelijk geïnspireerde kindergedichten met mooie illustraties uit te geven, wees ze bijvoorbeeld af, weliswaar met pijn in het hart. Ze legde hem op 21 november 1936 uit hoe het zat met de vervelende Nederlandse spellingskwestie, en sloot haar afwijzingsbrief af met de boodschap: ‘Daar is voor een beginnende firma niet tegen op te concurreeren, en wij hebben – hoe noode ook – het besluit genomen met nieuwe kinderuitgaven te wachten.’
Eind 1936, twee jaar na de oprichting van Wiek-Op, was de balans dus mager. Ze hadden twee boeken op de markt gebracht; twee kinderromans die niet meteen het verhoopte resultaat hadden opgeleverd. Van de Walle moest haar plekje nog verwerven in een bijzonder concurrentiële omgeving, en dat was niet alleen te wijten aan de goedkope Hollandse kinderboeken. Er waren in het Vlaamse landschap nu eenmaal heel wat uitgeverijen met eenzelfde profiel aan de slag.
Met Van de Walles andere uitgeverij, Zeemeeuw, ging het ondertussen beter. Het verzamelde werk van Verschaeve werd in verzorgde delen uitgegeven en goed ontvangen en verkocht in Vlaanderen. De oplagecijfers bleven maar stijgen: tijdens de oorlog werd Jezus van de almaar meer radicaliserende nationaalsocialist Verschaeve bijvoorbeeld maar liefst 18.000 keer gedrukt.
Na de aarzelende start leek een gelijkaardig succesverhaal alsnog weggelegd voor Wiek-Op. In 1937 was er een soort doorstart en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog kon Van de Walle een aantal belangrijke auteurs voor haar fonds strikken: Marnix Gijsen, Stijn Streuvels, Wies Moens (die ook als lector bij de uitgeverij werkte), de dichter Albe, en ook de populaire Nederlandse schrijfster Marie Koenen. Het fonds kon stilaan een diverser aanbod presenteren met kunstboeken, romans, dichtbundels, historische werken en essays. Met de uitgave van een Zuid-Afrikaanse reeks onderscheidde Wiek-Op zich bovendien ook meer van andere uitgeverijen.

Brief van Martha van de Walle namens uitgeverij Wiek-Op aan Frank Lateur (Stijn Streuvels), 28 november 1940.
Toen zich begin 1938 de kans voordeed dat Stijn Streuvels zou publiceren bij Wiek-Op, twijfelden Van de Walle en Wijnhausen niet: ze besloten weer een kinderboek uit te geven. Streuvels wilde met hen graag Paradijssprookjes maken, een bewerking van Max Mells Paradiesmärchen davon einige dem Volksmund nacherzählt (1938) voor Vlaamse lezers. Streuvels hield wel van de verhalen van Max Mell (1882-1971), een succesvolle völkische Oostenrijkse schrijver (die later lid zou worden van de NSDAP). Van de Walle ging meteen op zoek naar een illustrator en schreef Martha van Coppenolle (1912-2004) aan. Zij reageerde positief en maakte een aantal ontwerpen. Op 20 augustus 1938 kreeg ze dit bericht: ‘Wij ontvingen t.z.t. uw ontwerp-teekeningen, waarover wij zoowel als den auteur zeer tevreden waren.’ Toch brak Van de Walle de samenwerking af, omdat ze intussen in zee was gegaan met illustrator Elisabeth Ivanovsky (1910-2006), iets waar partneruitgeverij Desclée de Brouwer op had aangedrongen. Paradijssprookjes zou bij Desclée in het Frans verschijnen, naast de Nederlandstalige editie bij Wiek-Op in 1939, en de kosten van de illustraties zouden beide uitgeverijen delen. Met de Engelse, katholieke uitgeverij Sheed & Ward werden afspraken gemaakt voor een Engelse versie.
Een verzorgd, mooi geïllustreerd kinderboek uitgeven, dat kostte geld, en Martha van de Walle zocht dus opportuniteiten. De deal met Desclée en Sheed & Ward lijkt uiteindelijk afgesprongen. Ze verwierf wel geldelijke steun van het Commissariaat-generaal van de Belgische regering voor de Internationale Tentoonstelling van New York in 1939. Dat laatste kreeg ze maar mooi voor elkaar, al had ze aan Ivanovsky moeten vragen om God de Vader in het verhaal ‘meer majesteit’ te geven. Bij monde van Marnix Gijsen, adjunct-secretaris-generaal van het Belgisch paviljoen op de Wereldtentoonstelling, had ze in september 1938 namelijk te horen gekregen:
Het bedrag zal niet Frs. 7500 overschrijden, maar vooraleer dit definitief vast te stellen, had ik nog graag met u nader contact om U mee te deelen de opmerkingen welke het Artistiek Comité omtrent deze illustratie wenscht te maken. Het is deze Heeren inderdaad opgevallen dat de figuur van God den Vader niet altijd gelukkig is behandeld. In elk geval ontbreekt het Hem aan majesteit.
Wiek-Op deed een goede zaak: niet veel later kon het werkje mooi worden uitgegeven, en kreeg het bovendien aandacht op de tentoonstelling in New York, waar het werd geëxposeerd. Streuvels (en Max Well) waren bijzonder tevreden over de uitgave, en de auteur bood Wiek-Op de bloemlezing Kerstvertellingen aan, die in 1939 zou verschijnen. Ook de samenwerking met Marnix Gijsen ging verder: die publiceerde Hans Memlinc te Brugge, eveneens in 1939, bij Wiek-Op onder zijn eigen naam, Jan Albert Goris.

Lous Wijnhausen (midden) met Isa en Dina Lateur, dochters van Stijn Streuvels.
De uitbraak van de Tweede Wereldoorlog legde Wiek-Op geen windeieren: de uitgeverij brak nu echt door. Van de Walle kon hierbij helaas niet langer rekenen op de goede samenwerking met Lous Wijnhausen, die van Nederlands-joodse afkomst was. Ze hielp haar tot het christendom bekeerde vriendin vluchten naar New York, waar Wijnhausens broer al woonde. Wijnhausen ging er aan de slag bij de Amerikaanse tak van de reeds genoemde uitgeverij Sheed & Ward, en ze werd met open armen ontvangen door Gijsen en zijn vrouw. Het stelde Van de Walle gerust. In een brief van 27 april 1941 aan Gijsen lezen we:
De berichten over Lousje zijn zéér geruststellend! Uit haar eigen brieven krijg ik ook wel de indruk dat het Amerikaanse leven haar goed bevalt, maar je hoort het nog altijd graag bevestigen.
In diezelfde brief beschreef ze ook het succes van haar uitgeverijen in de oorlogsjaren:
Hier gaat de belangstelling voor boeken in stijgende lijn. De menschen koopen wat ze hooren en zien, vooral natuurlijk romans en boeken over den oorlog. Doch ook de rest. Want in mijn boekenproductie heb ik nog nooit een afzet gekend als sinds september 1940.
Dat was ook de veelgeprezen kinderboekschrijfster en illustrator Elsa van Hagendoren (1904-1998) niet ontgaan. Ze schreef Van de Walle in 1941:
[…] in de dagbladen heb ik meermalen een aankondiging gezien van nieuwe uitgaven die bij U ter perse gaan. Hieruit leid ik af dat u uwe bedrijvigheid zoo normaal mogelijk voortzet. Het zou me daarom zeer aangenaam zijn van U te vernemen of u thans besluiten wilt omtrent de uitgave van het mijn verhaaltje Het Avondeten. Er verschijnen op het oogenblik inderdaad zooveel boeken ook voor de jeugd dat ik mij sterk zou moeten vergissen als het mijne er een slecht figuur tusschen zou slaan.
Hoe graag Wiek-Op dat ook wilde, er deed zich een ander probleem voor: papierschaarste. Zoals steeds wilde Van de Walle het werk, met de prachtige illustraties van Hagendoren, verzorgd uitgeven. Het papier dat daarvoor nodig was, bleek echter niet te verkrijgen. Na een jaar moest ze de handdoek in de ring gooien. Tijdens de succesvolle uitgeversjaren in de oorlog werden dus geen nieuwe jeugdboeken uitgegeven.
Het fonds van Wiek-Op focuste vooral op de uitgave van essayistisch werk, zoals ‘brochures in verband met de volksche gedachte’. Van de Walle bleef met Uitgeverij Zeemeeuw ook werk van Cyriel Verschaeve uitgeven, die inmiddels het gedachtegoed van nazi-Duitsland had omarmd. Bij besluit van 20 november 1944 kreeg ze een verbod als uitgever, maar na de oorlog werd ze buiten vervolging gesteld en begon ze opnieuw uit te geven – Van de Walle was tijdens de oorlog nooit helemaal meegegaan in de Nieuwe Orde-collaboratie. Met Wiek-Op zou de uitgeefster nog zo’n vijftal boeken publiceren. Lous Wijnhausen bleef na de oorlog bij uitgeverij Sheed & Ward aan de slag.
[De hier citeerde brieven komen uit Van de Walles archief, dat via een veilingaankoop door het Letterenhuis kon worden verworven. De tekst is verder gebaseerd op eerder onderzoek naar de brieven en illustratoren van Streuvels, en de studie van Andries van den Abeele naar de uitgeverijen van Van de Walle, inclusief een fondslijst met oplagecijfers. De archieven van Wiek-Op en Uitgeverij Zeemeeuw worden bewaard in het ADVN (Archief voor Nationale Bewegingen) in Antwerpen.]
Lies Galle is historicus en werkte tot voor kort als verantwoordelijke collectiebeheer in het Letterenhuis. In maart 2025 ging ze aan de slag in Museum Mayer van den Bergh, waar ze mee de plannen voor het nieuwe museum mag smeden.