In zijn roman Winterlicht schrijft Jeroen Brouwers:
De lector van een uitgeverij is de enige échte, eminente kenner van de literatuur van zijn dagen: behalve dat hij leest en bijhoudt wat er zoal aan “schone letteren” verschijnt, heeft hij gelezen en bijgehouden wat er niet verschijnt; alleen hij weet wat er intussen óók nog aan “bellettrie” is afgescheiden waarvan, behalve hij, nooit enige lezer kennis zal hebben genomen, omdat het voor uitgave werd afgekeurd.
Zoals wel vaker, vermengt de auteur fictionele elementen met autobiografische gegevens. Brouwers werkte zelf twaalf jaar voor het Brusselse uitgevershuis A. Manteau: eerst van 1 februari 1964 tot 14 februari 1970 en vervolgens, nadat hij bijna een jaar van zijn pen had trachten te leven, van 1 februari 1971 tot in 1976. Tijdens zijn afwezigheid had Julien Weverbergh plaatsgenomen op de directeurstoel en was oprichtster Angèle Manteau zelf bij de Nederlandse uitgeverij Elsevier aan de slag gegaan.
In Winterlicht verwerkte Brouwers zijn ervaringen uit zijn uitgeversjaren. Zo beschrijft hij een cahier waarin de namen werden genoteerd van auteurs die manuscripten aan de uitgever opstuurden en legt hij uit hoe de in spanning verkerende inzenders na een poos een standaardbrief ontvingen, waarin hen werd meegedeeld of hun werk voor uitgave in aanmerking kwam (hoogst uitzonderlijk) of niet (veelal de regel). In werkelijkheid was Brouwers bij Manteau niet in dienst als lector, maar moest hij manuscripten die door de lectoren voor uitgave waren aanvaard, redigeren, corrigeren en persklaar maken. Daarnaast leidde hij ook het secretariaat en in die functie heeft hij inderdaad lijsten bijgehouden van manuscripten die naar de uitgeverij werden gezonden. In zijn boek Stoffer en Blik kijkt Brouwers zonder de sluier van literaire fictie terug op zijn dienstjaren bij Manteau, en schrijft hij: ‘er schuilt een archivaris in mij.’
De arbeid van de nauwgezet archiverende Brouwers bewijst nu haar nut voor het aan de Universiteit van Antwerpen gevoerde onderzoek naar de geschiedenis van het uitgevershuis Manteau. In de archiefkelder van het AMVC-Letterenhuis staan enkele metalen kasten met het opschrift M224, een code die verwijst naar het uitgeversarchief. Een van de daar opgeslagen dozen bevat lijsten van manuscripten die de firma vanaf 1964 ontving – niet toevallig het jaar van Brouwers’ indiensttreding. Van 1964 tot 1970 werden volgens die lijsten honderden romans, dicht-, essay-, en verhalenbundels ter publicatie aan de uitgeverij aangeboden; Brouwers maakte de op de lijsten onderstreepte manuscripten persklaar. De werken die voor uitgave werden aanvaard, vormen een kleine minderheid. Voor iedere inzending die het tot boek schopte, werden gemiddeld acht werkstukken aan de afzender teruggestuurd. In Winterlicht herinnert Brouwers zich de standaardbrief die de afgewezen manuscripten vergezelde:
Geachte heer/ mevrouw, met belangstelling hebben wij kennis genomen van uw roman/ verhalenbundel/ verzenbundel/ essaybundel ... (titel invullen). Zeer tot onze spijt moeten wij u meedelen dat wij niet kunnen overwegen uw werk in ons fonds op te nemen. Met dank voor het in ons gestelde vertrouwen retourneren wij u uw manuscript per separate post en verblijven inmiddels, met gevoelens van hoogachting en vriendelijke groet.
Brouwers in Winterlicht:
De literatuurliefhebber, die geen weet heeft van de hier gereleveerde zelfkant der letteren, en zich eventueel beklaagt over het lage literaire peil van de verschijnselen die hij in de boekhandel aantreft, heeft geen benul van wat hem, al is zijn ellende groot, aan nog grotere ellende bespaard blijft.
De lijsten uit archief M224 bieden een mooi overzicht van de ‘ellende’ die uitgeverij Manteau literatuurminnend Vlaanderen en Nederland heeft bespaard. Het overgrote deel van de op de lijsten figurerende namen betreft volslagen onbekende, nooit doorgebroken schrijvers. Hun manuscripten mogen allicht worden omschreven zoals Brouwers in zijn roman doet, als ‘de van ongetalenteerdheid en overbodigheid blijk gevende schrijfgewrochten van letterkunde-amateurs’.
Sommige van deze would-be auteurs hebben het met verschillende manuscripten geprobeerd, anderen schroefden wellicht na de eerste mislukte poging ontgoocheld het dopje op hun pen. Enkele van hen hebben echter later op heel andere gebieden en met heel andere talenten enige roem vergaard. Emiel Goelen bijvoorbeeld zond in 1966 de roman Ik en mijn vrouw in en werd na zijn gefnuikte literaire carrière presentator van het populaire tv-programma Op de koop toe. En Paul Staes kon de lectoren van Manteau niet van zijn schrijftalent overtuigen, maar slaagde er nadien wel in om als politicus achtereenvolgens de partijvoorzitters van AGALEV, CVP en VLD te charmeren.
De lijsten bewijzen ook dat de lectoren van Manteau wel eens talent over het hoofd zagen. Zo werden de pennenvruchten van prille twintigers als Herman de Coninck, Eddy van Vliet, Leonard Nolens, Brigitte Raskin en Leo Pleysier niet voor uitgave geselecteerd. Ook de nu succesvolle Nederlandse schrijver Toon Tellegen heeft in de jaren zestig tevergeefs werk aan de Vlaamse uitgeverij gezonden. En Walter van den Broeck moest jaren aandringen voordat een van zijn romans eindelijk in boekvorm werd gegoten: zijn in 1965 en 1967 aangeboden romans werden geweigerd. Pas in 1969 debuteerde hij met Lang weekend bij Manteau.
Ten slotte zijn de lijsten van ontvangen manuscripten boeiende cultuurhistorische documenten die weerspiegelen wat er tijdens de swingende sixties in Vlaanderen leefde. Enkele weinig aan de verbeelding overlatende titels illustreren dit: Ik was de minnares van een katholiek priester, De oproerige sappen, Eros op nachtwandeling, Het minnespel in de kuip, In de greep van de sex, Het erotisch abc en De terrakota pornoos van lady testikula.
Voor het onderzoek naar de geschiedenis van uitgeverij Manteau hebben de door Jeroen Brouwers indertijd bijgehouden lijsten veel meer dan een louter anekdotische waarde. Net als de fondslijsten met alle wél gepubliceerde werken, onthult het overzicht van afgewezen manuscripten iets van de selectiecriteria die de uitgeverij erop nahield. Dergelijke gegevens zijn cruciaal voor de reconstructie van een uitgeverspoëtica. Wie iemands literaire smaak wil doorgronden, wil immers niet alleen weten welke boeken hij goed vindt, maar ook welke romans of dichtbundels hij het lezen niet waard acht.
[Zuurvrij 6, juni 2004]