Overslaan en naar de inhoud gaan

‘Met mijn beide handen bied ik u mijn hartelijke vriendschap’

door Diane 's Heeren

… een soort gezapige filosoof die zoo maar laat alle dingen hunne gang gaan en zijn meeste plezier vindt in te kijken en overtuigd is dat hoe min men zich aantrekt, hoe leeger [lager] men staat op die groote ladder – die men Maatschappij noemt hoe gemakkelijk, hoe gelukkiger men is.

Zo karakteriseerde Stijn Streuvels zichzelf in een brief die hij op 13 juli 1896 aan Emmanuel de Bom schreef. De brief vormt het begin van een hechte vriendschap en van een zeer omvangrijke, wederzijdse correspondentie,  tot aan het overlijden van De Bom in 1953.

De 24-jarige Streuvels was op dat moment een schrijvende dorpsbakker, van wie een aantal verhalen in het weekblad Vlaamsch en Vrij was gepubliceerd. Door die verhalen had de redactie van het vernieuwende literair-culturele tijdschrift Van Nu en Straks hem in het vizier gekregen. Omdat ze de toen nog onbekende Streuvels wilden uitnodigen om mee te werken aan hun blad, spraken de jonge dichter Karel van de Woestijne en de Antwerpse schrijver Emmanuel de Bom op 5 juli 1896 met hem af in Gent, thuisstad van Van de Woestijne.

Voor Streuvels opende de ontmoeting deuren naar een literaire wereld die hij tot dat ogenblik enkel van op afstand kende. Hij was in 1871 geboren als Frank Lateur, verliet de middelbare school op zijn veertiende, en na een opleiding tot brood- en banketbakker ging hij aan de slag in de familiezaak in het West-Vlaamse Avelgem. Hij begon te schrijven, maar hield dat liever voor zich. Ook al was dichter Guido Gezelle zijn oom, boeken en schrijven waren geen gespreksonderwerp in de familiekring. Voor de verhalen die hij opstuurde naar Vlaamsch en Vrij koos hij een pseudoniem, Stijn Streuvels.

Toen Streuvels na de eerste ontmoeting het adres van De Bom te pakken had gekregen, besloot hij zijn kans te grijpen en vroeg hij de Antwerpenaar in de hierboven vermelde brief om zijn mentor te worden:

‘k Geloove dat ge mij een buitengewone goede raadgever zoudt zijn te oordeelen naar uw eerste complimentje – Als ik ‘t huis kwam ik heb ik zeere 2 – 3 stukken in ‘t vier gesmeten en ‘t is eigenlijk waar dat ik mijn oud baantje een beetje was afgeloopen […] – dat gebeurt niet meer in ‘t vervolg. 

Op 15 juli schreef De Bom hem enthousiast terug:

Ik grijp toe, kerel, en met mijn beide handen bied ik u mijn hartelijke vriendschap […] ik had reeds lang voor u zulke oprecht goede gezindheid, ik had (rechtuit gezegd) gejubeld en in mijn gedachten gedanst toen ik uw schetsen las.

Emmanuel de Bom, 1893

Emmanuel de Bom, hoewel slechts drie jaar ouder dan Streuvels, leefde in een totaal andere wereld. Na zijn middelbare school werd hij bediende bij de stad Antwerpen, vanaf 1891 werkte hij er bij de bibliotheken. In tegenstelling tot Streuvels,  vond De Bom wél steun en aanmoediging in zijn omgeving. In 1893 had hij samen met onder anderen August Vermeylen en Prosper van Langendonck het tijdschrift Van Nu en Straks opgericht, waarin hij tal van prozastukken en essays publiceerde. De Bom was getalenteerd, en kon zich bovendien met buitengewone gulheid in een vriendschap storten. Op Streuvels’ vraag om zijn mentor te worden, ging hij niet alleen in, maar hij deed dit ook met overgave, en besteedde veel tijd en moeite aan het aanmoedigen van Streuvels, wiens talent hij bewonderde.

Op verzoek van De Bom schreef Streuvels een eerste verhaal, ‘Een ongeluk’, voor het augustusnummer van Van Nu en Straks. De Bom reageerde op 6 augustus uiterst positief:

Goed, potverblomme! goed!! Goed!!! - gestolen-weg brul ik u dit toe, van achter mijn lessenaar op de Boekerij. - ‘t Is aangrijpend; ‘k heb het, dezen nacht laat thuiskomend, nog in één adem gelezen; ik was paf, en dán opgetogen! Nog eens, goed, goed! 

Maar De Bom deed meer dan zijn enthousiasme delen, hij gaf ook de nodige opmerkingen:

Nu ik u al mijn plezier uitgeschreeuwd heb over uw werk, wil ik er toch ook, juist omdat ik het zoo verdienstelijk vind, eenige beestigheden over zeggen […]. Hier en daar vind ik dat de taal een beetje letterkundig is.

Vervolgens leverde hij een gedetailleerde en deskundige analyse met feedback, pagina per pagina. Streuvels was De Bom dankbaar voor zijn opmerkingen en antwoordde: Mijne letterkundige taal […] – ik zal daar hard trachten op te werken en mijn werk ne keer ferm nazien! 

In de brieven die volgden, toonde De Bom zich ‘een buitengewone goede raadgever’, niet alleen door zijn schrijfadvies, maar de briefwisseling bood Streuvels ook de mogelijkheid om het over literatuur, kunst en muziek te hebben. In Hoe men schrijver wordt (1915) verwoordde Streuvels het zo:

Als ik nu aan iets twijfelde, wist ik waar naartoe. Met Emmanuel De Bom – mijne eerste literaire vriend – was ik sedert in drukke briefwisseling gebleven – ‘k geloof dat wij langzamerhand malkander ontdekten. Elkeen van zijne brieven bracht me eenige trappen hooger in ’t bewustzijn van eene wereld, die voor mij nog vreemd was.

Ook al was Streuvels zeer dankbaar voor alle raadgevingen, leestips en taaladviezen die De Bom gaf, hij wilde zich onafhankelijk kunnen ontplooien. Als redacteur van Van Nu en Straks speelde De Bom eveneens een rol in de beslissing of het werk van Streuvels werd gepubliceerd.

Stijn Streuvels, 1901

Op 10 februari 1897 schreef Streuvels dat hij werkte aan een Romannetje in een 12tal hoofdstukken (20 à 25 blz. in ‘t geheel): Lente. Tot dan had hij al zijn verhalen in Van Nu en Straks laten verschijnen, voor ‘Lente’ maakte Streuvels een andere keuze.
Op 16 september 1897 liet hij De Bom weten dat hij het manuscript van de novelle aan Karel van de Woestijne had afgestaan. De Bom reageerde ontgoocheld en gekwetst, niet alleen omdat hij ‘Lente’ voor Van Nu en Straks had willen hebben, maar vooral ook omdat Streuvels hem de novelle niet had laten lezen. In een brief van 18-20 september 1897 wees hij op het belang van zijn raadgevingen:

Ik geloof ernstig dat uw werk van dag tot dag beter is geworden, zie eens wat afstand tusschen Een Ongeluk en Kerstavond. We zouden noch ten minste vier of 5 jaar eendrachtig samen moeten arbeiden, dan waren de fundamenten gelegd, en dan zou elk degelijk op eigen hand voortgaan.  

Ook al zorgde het conflict rond de novelle ‘Lente’ voor een moeilijke periode, tot een echte breuk kwam het niet. Als mentor had De Bom zeker niet afgedaan, en verhalen van Streuvels bleven in Van Nu en Straks verschijnen.
De vriendschap was tegen veel bestand – de auteurs bleven elkaar schrijven, tot aan het overlijden van Emmanuel de Bom.

Gelukkig bleven de duizenden brieven die de heren wisselden ook bewaard. Op de veiling van de nalatenschap van De Bom in 1958, wist toenmalig conservator Ger Schmook het pakket Streuvelsbrieven aan te kopen voor het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, het huidige Letterenhuis. In 1964 informeerde Schmook bij Streuvels naar de tegencorrespondentie, waarop deze liet weten:

ik vind dat de brieven van De Bom best thuishooren bij de mijne samen in het Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen en besluit daarom ze daar als gift af te staan aan dat museum. De Bom was een ideale briefschrijver en de man die er zijn werk wil van maken zal er plezier aan beleven! Hij was tevens een discrete raadgever.

Bijna 70 jaar na hun eerste ontmoeting, was Stijn Streuvels zijn vriend Emmanuel de Bom nog steeds dankbaar voor de manier waarop deze hem zijn leven lang met raad en daad had bijgestaan.

 

Over de brieven uit de jaren 1896-1898 verscheen een studie van Kathryn Smits, Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels. De briefwisseling met Emmanuel de Bom en het werk uit de eerste jaren. (Pelckmans, 1993).
De brieven uit de periode 1900-1914 werden gepubliceerd in een editie van Kathryn Smits, “Een aardig bundeltje brieven” Stijn Streuvels en Emmanuel de Bom, de briefwisseling van de jaren 1900-1914. Deel I: Teksten; deel II: Annotaties. (Pelckmans, 2005).

 

[mei 2024]
 

Meld je aan voor de nieuwsbrief