Sommige debuten krijgen veel aandacht, met recensies en interviews in kranten en tijdschriften, optredens in talkshows en plannen voor vertalingen en filmrechten, speculaties over autobiografische elementen of een pseudoniem, prijzen, verkoopsucces.
De aandacht voor een debuut kan – zeker voor een jonge en pas beginnende auteur – overdonderend zijn: van de stilte van een schrijfkamer naar de schijnwerpers en de hectiek van de media. Het overkwam op jonge leeftijd onder anderen Bart Moeyaert (19) en Hugo Claus (19).
Andere auteurs werden meteen vergeleken met belangrijke voorgangers of in een grote traditie geplaatst. Geertrui Daem werd bij haar debuut Boniface de ‘vrouwelijke Louis-Paul Boon’ genoemd. Hoe ga je als schrijver om met deze vergelijkingen? Wat doe je met de mening van lezers en recensenten? En hoe werk je aan een tweede boek nadat het eerste zoveel aandacht heeft gekregen?