Piet van Aken (1920-1984) groeide op in de Rupelstreek, waar zijn vader en broer in de steenbakkerijen werkten. Zelf kreeg hij de kans om te studeren. Aan het Atheneum van Mechelen had hij les van Filip de Pillecyn, die hem beïnvloedde in zijn literaire aspiraties. Op 17-jarige leeftijd gaf hij in 1938 in eigen beheer zijn roman Twee van het gehucht uit. Tijdens de oorlog werd hij tewerkgesteld, eerst in Duitsland en later in de Junkersfabrieken in Mechelen. Na het bombardement op Mechelen in 1944 dook hij onder. In vredestijd was Van Aken redactiesecretaris van De Werker, het ledenblad van de socialistische vakbond ABVV, en was hij verschillende jaren hoofdredacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
Van Aken publiceerde meer dan twintig romans, novelles en verhalenbundels en is vooral bekend vanwege zijn sociaal geëngageerde houding en zijn naturalistische stijl. Zijn verhalen zijn meestal gesitueerd in de Rupelstreek, stellen klassenproblemen, machteloosheid en eenzaamheid centraal. Een van zijn bekendste werken, Klinkaart (1954), beschrijft bijvoorbeeld de eerste werkdag van een meisje in een steenbakkerij en eindigt met haar verkrachting door de baas. De wilde jaren (1958) gaat over jeugdcriminaliteit en De nikkers (1959) over de onderdrukking van een oproer in Belgisch-Congo. In zijn latere werk, bijvoorbeeld in De onschuldige barbaren (1964), waarvoor hij in 1965 de Prijs van de Vlaamse Lezer won, incorporeerde Van Aken elementen uit het thrillergenre, of putte hij uit zijn beroepservaringen bij de vakbond, zoals in De Goddemaers (1983). Voor zijn roman Slapende honden (1965) won Van Aken in 1966 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza.
Van Aken stierf in 1984 na een hersenbloeding. In het Letterenhuis bevinden zich tal van typoscripten, handschriften en drukproeven van onder meer Klinkaart, De nikkers en De Goddemaers. Het archief getuigt van het rijke literaire leven van Van Aken: kladjes van toespraken, recensies en artikels en briefwisselingen met onder anderen zijn vriend Hubert Lampo.