Hij debuteerde in 1978 met de dichtbundel Bomen wijzen niet maar wuiven. Bij het grote publiek brak hij door met Het Belgisch labyrint (1989), een heldere, genuanceerde en kritische inleiding over het complexe land dat België is. Door zijn werk loopt een humanistische tendens die kritisch is voor modernisering, industrialisering en technologisering, vaak met Brussel (en België en omstreken) als lens. Dit komt sterk tot uiting in zijn boeken Arm Brussel, Bekentenissen van een reactionair en De parochie van Sint-Precarius. In 2010 schreef hij een kleine biografie over Manneke Pis, de bundel Sociale zekerheid en andere gedichten en het veelbesproken pamflet Tot het Nederlandse volk. Zijn in 2015 verschenen dichtbundel Het was wat het was stond op de shortlist van de VSB Poëzieprijs. In 2018 verscheen zijn bundel Negenentwintig dingen en één afscheidszang, in 2019 gevolgd door De grote verkilling, over het afkalven van de verzorgingsstaat in Europa.