Amaat bouwde aan de Gentse universiteit een bloeiende carrière uit als expert Afrikaanse linguïstiek. Het grootste deel van zijn archief wordt dan ook in de boekentoren van de UGent bewaard, maar na zijn emeritaat in 1967 schonk hij ook nog geregeld brieven en handschriften aan het AMVC, het huidige Letterenhuis. Dit materiaal werd onlangs beschreven.
Het pakket – goed voor vier archiefdozen of ongeveer een halve lopende meter – documenteert vooral zijn privéleven en zijn literaire productie na zijn pensionering. Zo zijn er bijvoorbeeld typoscripten voor de boeken Het logboekje van de lichtmatroos (1967) en Lieve pilipili (1973).
In de jaren zeventig had Burssens nauwe contacten met de Franstalige dichteres Jaqueline Ballman (1922-2000). Hij vertaalde een selectie uit haar dichtbundels en de schrijfster maakte ook een reeks gedichten opgedragen aan Gaston Burssens. Van deze bundel stuurde ze verschillende werkversies naar Amaat op.
Het archief is vooral interessant omdat het een inkijk in het persoonlijke en familiale leven van Burssens biedt. Hij bracht de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger aan het IJzerfront door. Uit deze periode bleef een pakket brieven van zijn tante Jeanne Bailly bewaard, samen met een handvol foto’s genomen tijdens Amaats verlof. Op latere leeftijd schreef hij zijn herinneringen aan de oorlogsjaren broer uit. Samen met een reeks dagboeknotities – mogelijk bedoeld voor een nooit gerealiseerde uitgave – bevatten ze een uniek relaas van fragmenten uit zijn leven.
De tientallen brieven van en aan zijn echtgenotes Gabriella Janssens (die hij Djeep noemde) en Lisette Janssens kleuren dit persoonlijke leven verder in. Een deel van de brieven werd geschreven tijdens zijn reis naar Belgisch Congo in 1937, brieven waarin hij ook nadrukkelijk zijn jonge kinderen aanspreekt. Van een van zijn zonen, de schilder Jan Burssens, bewaarde hij veel brieven en uitnodigingen voor tentoonstellingen en tientallen knipsels uit kranten en tijdschriften met artikelen over diens carrière.