Overslaan en naar de inhoud gaan

Alweer een staaltje van gepruts. Brieven aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift.

door Bert van Raemdonck

In de periode 2001-2002 zijn meer dan tienduizend beschrijvingen van evenveel brieven aan het Níeuw Vlaams Tíjdschríft in de online-catalogus van het Letterenhuis ingevoerd. Een aanzienlijk aantal daarvan komt van de grote auteurs uit onze naoorlogse literatuur. Deze brieven hebben literair-historische waarde en zullen nog vaak worden opgevraagd in de leeszaal van het Letterenhuis. Andere brieven komen van schrijvers die het nooit hebben gemaakt: hoopvolle mannen en vrouwen die op zekere dag hun moed bijeenraapten om hun pennenvruchten naar het NVT op te sturen. Een afwijzing was voor velen van hen genoeg om voor altijd te berusten in de literaire anonimiteit.

Meer dan de helft van de inzenders kreeg de aangeboden verhalen, gedichten en essays terug, met het advies de moed vooral niet op te geven. Waar het NVT-secretariaat niet op wees, was het cruciale belang van de brief die de ingezonden kopij begeleidde. Soms staat of valt het oordeel van de redactie met de eerste indruk die ze van de inzender krijgen: via de brief.

Er zíjn verschillende strategieën om met zo'n brief een redactie voor je kopij te winnen. Smakelijker om te bestuderen is hoe je het vooral niet moet doen. Het NVT-archief levert prima materiaal voor een boeiende casestudy.

Schrijvers-in-spe zijn grofweg in enkele categorieën onder te verdelen, afhankelijk van de bravoure die ze tentoonspreiden. De nederígen zijn onmiskenbaar het talrijkst. Geïntimideerd door de grote namen in de NVT-redactie - Lampo, Teirlinck, Boon, Snoek, Claus en anderen – knielen ze neder en wachten gedwee op het orakel. Een brief van Stef Van Clooster uit 1951 illustreert deze categorie op voortreffelijke wijze:

'Hier hebt u weer een staaltje van mijn gepruts. Indien het bruikbaar is moogt U er mee doen wat U goeddunkt. Indien niet, bezweer ik U het zo gauw mogelijk in Uw geëerde papiermand te doen verdwijnen.'

U hoort nog van ons...

Een iets boudere aanpak dan die van de nog groene nederigen valt te verwachten bij recidivisten. Het zijn vaak de herhaaldelijk afgewezen dilettanten die enige assertiviteit vertonen omdat ze ergens ook wel aanvoelen dat hun schrijfsels verkeerd vallen. Soms leidt dat tot stoere taal, soms tot creatievere oplossingen. Het laatste wordt geïllustreerd door het stapeltje brieven van Pieter Bulcaen. Hij ging er kennelijk van uit dat zijn literaire inzendingen toch nauwelijks aandacht zouden krijgen, en besloot daarom zijn kunst maar meteen in zíjn brieven te verwerken. Een van de epistels die zijn gedichten begeleidde verwoordt in vijf velletjes pure poëzie zíjn angst voor het kennersoordeel:

'En weer wacht ik, stil, in mekaar gedoken, maanden, jaargetijden, in stilte luisterend of niet... JA... Daar hoor ik een stap, een krakende stap, maar dan versterft een geluid en ben ik weer alleen, met die grote leegte onder het middenrif. En dan, na tijden, verschijnt een kniegebroekte lakei, in een wambuis van zij en brokaat. Hij overhandigt, neen, hij steekt mij een zilveren schaaltje toe, waarop een briefje ligt. Ik neem het er af en voor ik nog wat vragen kan, is de lakei (die lak aan me heeft) verdwenen en verkwijnen zijn stappen in de holle ruimten van het gebouw. Met bevende vingers open ik het omslag, als was het een "lettre de cachet" die ik vasthield, een "lettre de cachet" die over mijn eigen hoofd een kruisje maken zou. En dan lees ik: "Geachte (of Waarde) Heer, Tot onze spijt..." De rest van de letters verzwinden in een zwarte streep zonder betekenis.'

In wat voor streep de letters veranderden als het antwoord positief was, mocht Bulcaen nooit ervaren. Hij ontving een standaardbriefje, dat in zijn serene soberheid hier een treiterende dimensie krijgt:

'De redactie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift verzoekt mij u te willen meedelen dat zij tot haar spijt niet kan overgaan tot de publicatie van uw ingezonden gedichten. Derhalve zenden wij u bijgaand het manuscript terug en danken u voor uw blijken van belangstelling.'

Een zwarte streep zonder betekenis...

Forse taal, inventieve chantage en brute krachtpatserij kenmerken de categorie der machiavellisten. Die valt uiteen in bedriegers en bedreigers. De eersten fabuleren er op los. Verwijzingen naar onbestaande relaties en nooit gemaakte beloften moeten de kans op publicatie vergroten. Le plaisir de se voir imprimé heiligt alle middelen. De redenering is: referenties kunnen maar het best zo indrukwekkend mogelijk zijn. De indruk die meneer Robert Janssen heeft nagelaten op de redactie, is wellicht tegengevallen: 'Via de mensen van het restaurant "de Rand" u wel bekend vernam ik dat u in mijn werk geïnteresseerd was, waarvoor mijn beste dank.' Nee, dan kun je beter twijfel zaaien onder de redactie en er zelf van profiteren. 'Na herhaaldelijke aansporingen van de heer Claus stuur ik u tien van mijn gedichten', schrijft Bart Ramaekers. En als je vreest dat je beweringen ontmaskerd zullen worden, aarzel dan niet om de doden in te schakelen. Kort na de dood van senator en stichter van het NVT August Vermeylen beginnen meerdere brieven met een terloops leugentje om bestwil in de trant van: 'Zoals ik kort voor zijn dood met August Vermeylen was overeengekomen, stuur ik hierbij...'

Veel zeldzamer zijn de bedreigers, die driester te werk gaan. Hun boodschap is ondubbelzinnig: een afwijzing zal de redactie zuur opbreken. Johan Struyck liet er geen twijfel over bestaan:

'Als u er mocht aan denken ook aan dit schrijven geen gevolg te geven, dan beloof ik u dat ik spinnijdig zal worden en dat dit zich niet zal beperken tot wat boze brieven maar dat ik enkele redactieleden met het bezoek van mijn agressief persoontje zal vereren (wat enorme beschadigingen met zich mee zal brengen - ik ben namelijk een uitmuntend bokser, één meter vijfenzestig, zo breed als ik groot ben en afschuwelijk sterk!) Ik ben te herkennen aan een groot paars litteken dat van mijn lichtblauwe linkeroog tot diep in mijn hals doorloopt.'

De auteur schreef boven zijn naam nog: 'kusjes', gevolgd door drie xxx'jes. Dus toch een nederige?

Hoe het wel moet? Soms is de staalharde eenvoud nog het meest doeltreffend. In het beverige handschrift op een kaartje van een niet zo onbekende Vlaamse schrijver staat als enige mededeling: 'Ik ben nu eenmaal ouderwets maar ik besta.' De gedichten werden aanvaard.

De namen van de briefschrijvers zijn gewijzigd.

 

[Zuurvrij 2, juni 2002]
 

Meld je aan voor de nieuwsbrief