In april 2021 is het precies honderd jaar geleden dat de avant-gardistische dichtbundel Bezette Stad (Boem Paukeslag!) van Paul van Ostaijen verscheen: een goede aanleiding om dat bijzondere en iconisch geworden meesterwerk, waarvan de lees- en kijkervaring zeer hedendaags aanvoelt, straks te vieren met een expositie in het Letterenhuis.
Het Letterenhuis draagt zorg voor een aanzienlijke hoeveelheid archivalia van des dichters werk over de Eerste Wereldoorlog, dat hij tijdens zijn zelfgekozen ballingschap in Berlijn schreef. Zo bewaren wij het originele en prachtige ontwerp van de cover van Bezette Stad en de briefwisseling van Van Ostaijen met zijn vriend Peter Bayens (die hem tijdens het schrijven geregeld van cocaïne voorzag). Vorig jaar kon het Letterenhuis bovendien het literaire archief van de verzamelaarsfamilie Baestaens verwerven. Deze werkelijk adembenemende collectie bevat naast de originele drukproeven van de bundel ook uitgebreide briefwisseling tussen de kunstenaar Oscar Jespers en zijn vriend Paul van Ostaijen.
Zonder Jespers was er misschien helemaal geen Bezette Stad geweest.
Bij ontstentenis van de dichter werd de korrektuur / voornamelik de overeenkomst van het typografiese met het manuskript en de aanduidingen / bezorgd door Oskar Jespers en René Victor
aldus de colofon van de bundel. En dat was lang niet alles. Beeldhouwer Jespers ontwierp de cover, de illustraties en de titelpagina’s van de afdelingen in de bundel, hij zocht (en vond) in Antwerpen een drukker, begeleidde het ingewikkelde drukprocédé, maakte zelf letters uit palmhout voor de door Van Ostaijen gewenste ‘ritmiese typografie’, ging op zoek naar extra loden letters voor zijn drukker; daarnaast betrok hij vrienden Jos Léonard (om te helpen bij het creëren van de letters die niet in de handel waren), René Victor (correcties en druk) en Van Ostaijens broer Stan (financieel) waar nodig. Tussendoor vuurde hij de nu en dan moedeloze Paul van Ostaijen aan het boek af te maken en verdroeg hij diens soms nogal pedante opmerkingen. Al het overleg gebeurde op afstand: Jespers zat in Antwerpen, Van Ostaijen in Berlijn.
Toen Van Ostaijen in de zomer van 1920 aan Bezette Stad begon te schrijven (toen nog getiteld ‘Obus over de stad’) was het nog de bedoeling dat de kunstschilder Floris Jespers, Oscars broer, de druk en illustraties op zich zou nemen. Maar deze samenwerking ging niet door. Of, zoals Van Ostaijen op 8 september 1920 aan Peter Bayens schreef:
Voor mijn part, als de Flor diktatoriaal optreedt en het gaat niet anders te doen, dan blijft het boek liggen. Dat is de deveine: dat ik zelf de druk niet ‘bestieren’ kan en niemand en heb om dat te doen. […] In alle geval: ik heb het laatste woord in zake compositie der pagen en niet de Floris (de koning van de illustraties).
Is tijdens het bezoek van Oscar Jespers aan Van Ostaijen in Berlijn in oktober 1920 afgesproken dat zij zouden gaan samenwerken? Want niet Floris, maar de andere Jespersbroer zou het boek illustreren en laten drukken.
In de brieven van Oscar (de tegencorrespondentie is helaas niet bewaard gebleven) kan het proces nauwkeurig worden gevolgd. De brieven zijn eerder (1995) ook opgenomen in de studie De genesis van Bezette Stad van neerlandica en kunsthistorica José Boyens.
Jespers was van plan om de drukproeven telkens naar Berlijn te sturen, waar Van Ostaijen ze dan kon corrigeren, en zou het boek definitief laten drukken. Hij deed er alles aan om de niet eenvoudige druk van het bijzondere manuscript mogelijk te maken. Zo schreef hij op 29 november 1920 aan Van Ostaijen:
Gij ziet de verschillende letters op 1 blad. Het zijn vooral groote lange fijne stokletters, gelijk gij die opgaaft. Zulke letters bezit geen drukker. Ik heb dus besloten om uw boek geheel smaakvol en keurig uit te geven ze zelf in hout te steken. Zie hier een resultaat. Oordeel niet op details. […] Wat volgens mij niet aan uw manuscript beantwoordt maak ik in palmhout gelijk deze.
Naast Jespers’ inspanningen om het door Van Ostaijen ritmisch typografisch vormgegeven manuscript zo getrouw mogelijk in druk om te zetten, tekende hij zoals gezegd de cover, gaf de titels vorm en voegde abstracte ‘houtsnee teekeningen’ aan de bundel toe.
Intussen was er ook nog een ander, maar hier wel mee samenhangend proces gaande: in Oscars brieven is te lezen hoe de oprichting van het tijdschrift Sienjaal door ‘De Bond Zonder Gezegeld Papier’ mislukt. Kunstenaars Jos Léonard, Paul Joostens, Floris en Oscar Jespers smeedden tijdens de oorlog samen met Van Ostaijen een verbond om te zoeken naar hun eigen ideale kunstvorm die de wereld kon veranderen, geënt op stromingen als het kubisme, expressionisme en futurisme. Maar Van Ostaijen, die dit project na de oorlog vanuit Berlijn moest leiden, kon zijn vrienden niet bijeenhouden —— of ze konden het niet helemaal eens worden met zijn strikte kunsttheorieën (en de strenge principes die hij daar aan koppelde). Het was bijvoorbeeld moeilijk voor de groep om zich eensgezind te scharen achter ‘Et Voilà’, het inleidende manifest van Van Ostaijen voor hun avant-gardetijdschrift. Daarin schrijft hij onder meer:
Gedrukte poëzie is gedrukte woordkunst. Zo zijn de mogelikheden van de druk in verband met de woordkunst tot het laatste uit te baten. Ziehier: het klimmen en stijgen van de regels, magere en zware letters, de kaskaden van de vallende woorden over het blad, zelfs verscheidene lettertypen: zoveel middelen die typografies het ritme van het gesproken woord suggestief zullen weergeven. Bruggen van dichter naar lezer. Als middel van de lezende een lezer te maken.
Oscar Jespers onderschreef het manifest wel volledig en deed zijn best de bond samen te houden en het tijdschrift van de grond te krijgen. Maar gezien het beperkte aantal inschrijvingen na het verschijnen van het prospectus gooide ook hij het bijltje er uiteindelijk bij neer. Hij schreef Van Ostaijen op 10 februari 1921:
Voila! Sienjaal is een afgedane zaak. S. komt er niet —— nooit! De kleine belangstelling bij t publiek en een groot meeningsverschil in de redaktie, bij de menschen die S dus zouden moeten opwerken zijn daar de reden voor.
Bezette Stad daarentegen was allesbehalve een afgedane zaak. Op 4 januari 1921 benadrukte Jespers dat hij het boek niet ‘loste’, ook al moest Van Ostaijen toen nog ‘de Aftocht’ afronden, het laatste gedicht in de bundel.
Uw boek moet er komen al brak het er _ Ik beraadslaagde met Fik. Hij ook zegt, drukken - Ziehier - Wij Fik en ik nemen alles op ons. Gewetensvol. Wij gaan laten drukken doch zenden u geen proeven […] _ Het manuscript is typografisch zoo duidelijk dat dit mogelijk is. […]
Stan moet natuurlijk t akkoord gaan. Hij moet het geld willen blijven geven. Ik denk dat hij dit doet. […] Het komt. Ik hoop tegen April ten laatste. Ik trap de drukker op zijn pooten en sta alle dagen in zijn huis -
Jespers geloofde echt in het project, zoals hij Van Ostaijen op 11 januari 1921 liet weten:
Ik ben niet hardnekkig om je boek uit te geven omdat er van mij teekeningen in voorkomen. Neen dat niet. Ik ben er voor omdat het een zeer goed werk is dat ze moeten kennen. Ik heb er de koorts van op mijn lijf al die kloterij te zien ophemelen en wij zouden werk op den zolder hebben. Neen, neen, neen.
Op 12 januari nam hij het heft vastbesloten in handen:
Wij sloten met de drukker ene kontract af voor einde Maart alles klaar in de Boisotstr 25. Dan is het nog tijd - op ’t oogenblik is bijna geregeld dat de lettergieterij Amsterdam bijhuis Brussel ons letters en woorden die mij zouden ontbreken of niet goed hebben ‘verhuurt’. De direkteur komt ervoor naar Antwerpen Dinsdag a.s. Zoo zou ik geen letters meer steken doch alles kunnen kiezen; behalve dingen als b.v. harmonika enz -
Hij slaagde er met de hulp van René Victor en Stan van Ostaijen in om het boek zoals gepland in maart te laten drukken. Zo gauw het gepubliceerd was verstuurde hij een exemplaar naar Van Ostaijen in Berlijn, die gelukkig tevreden bleek: ‘Deze morgen bericht van ontvangt met uwe tevredenheid mijn geluk.’
Uit dankbaarheid voor Jespers’ medewerking en grote inzet droeg Van Ostaijen De feesten van angst en pijn op aan Oscar Jespers, een bundel die hij voor en tijdens het maken van Bezette Stad schreef en waarin de ritmische typografie werd geboren. Daarna bracht hij in Bezette Stad zijn verfijnde theoretische inzichten inzake kunst samen. Jespers schreef hierover op 6 april 1921 aan de dichter:
Dat gij aan iets voor mij werkt doet mijn ontzaggelijk groot plezier - ik verwacht het met ongeduld _ Bezette Stad dat aan M. Zooënzo opgedragen was kon geen tweede opdracht verdragen. Geef jij mij echter een werk dan weet ik niet waarom er geen genegenheidsopdracht mag op voorkomen. Het behoort daarom niet minder de anderen toe –
Niet lang daarna verliet Van Ostaijen Berlijn. De twee bleven vrienden voor het leven - maar ook Floris Jespers en Paul van Ostaijen bleven elkaar trouw.
Lies Galle is historicus en archivaris in het Letterenhuis en co-curator van de expo over honderd jaar Bezette Stad, voorjaar 2021 in het Letterenhuis.
[Zuurvrij 39, december 2020]