Overslaan en naar de inhoud gaan

Auteur/fraudeur

door Lara Taveirne

‘Jouw moeder had meer bikini’s dan de mijne.’ Dat is de beginzin van mijn debuut De Kinderen van Calais (2014). Of eerlijker, dat is de eerste zin in mijn voorleesexemplaar. De werkelijke beginzinnen heb ik doorgestreept, want ‘Jouw moeder had meer bikini’s dan de mijne’ is gewoon een veel krachtiger begin. Eeuwig zonde dat ik daar pas een jaar na publicatie achter ben gekomen.  

In de stadsbibliotheek liep ik een keer langs het boekenrek met mijn ruimhartig aangekochte debuut. Met mijn wijsvinger langs de boekruggen strijkend, dacht ik: wat als ik de beginzin alvast in deze exemplaren aanpas? Maar toen bedacht ik dat er een veel effectievere manier bestond: ik zou literaire fraude plegen!  

Thuis koos ik uit een lade vol onbeschreven schriftjes het meest afgeleefde exemplaar en schreef op de kaft ‘Kinderen van Calais’. Tot dat moment had ik nog geen zondes begaan, maar toen ik op de eerste pagina een datum uit het verleden krabbelde, was ik officieel een zwendelaar. Mijn roman lag dan misschien zwart op wit vast, maar aan de ontstaansgeschiedenis kon ik wel nog morrelen.  

Onder de valse datum uit het verleden schreef ik de beginzin over de bikini’s. Om geloofwaardig over te komen, gaf ik de zin wat rijpingstijd. Want als zelfs Conscience er alleen door middel van een halve kruistocht in slaagde om tot de beginzin van De Leeuw van Vlaanderen te komen, moest ik mezelf ook wat tussenfases gunnen.  

   Weet je nog dat we samen in de bikinilade [doorgehaald] de lade vol bikini’s van jouw moeder graaiden…  

   Ik weet nog goed hoe je begeesterd bleef staan kijken naar de openstaande lade in mijn moeders kast.  

   Mijn moeder had alleen een uitgezakt [doorgehaald] slobberbadpak, dat ze nooit droeg, want ze ging liever in haar winterkleren naar het strand.  

Omdat ik vertrouwd was met het verhaal van Otto Frank, wiens tussenkomsten in het dagboek van zijn dochter ontdekt werden omdat hij ze met balpen had geschreven, terwijl de balpen pas na de Tweede Wereldoorlog geïntroduceerd werd bij ons, haalde ik mijn Pelikaan-pen boven. Koningsblauwe inkt voor al uw tijdloos bedrog.  

Na de bladzijde waarop je de eerste zin kunt zien rijpen tot het perfecte beginakkoord, kleefde ik een afgepeigerd krantenknipsel in het schrift. Er zat een roestig cirkeltje om het gaatje van de punaise, waarmee het jarenlang boven mijn werktafel had gehangen. ‘Noémie, waarom kregen alleen de kalkrotsen jouw geheim?’, een artikel over een voorval dat Frankrijk had doen daveren: twee tienermeisjes waren nabij Cap Blanc-Nez van de krijtrotsen gesprongen. In mijn verbeelding hadden die meisjes dat hand in hand gedaan en dat beeld had me zo getroffen dat ik wist: hier moet ik iets over schrijven.  

Krantenknipsel 'De Kinderen van Calais' van Lara Taveirne

Er was dus niks leugenachtigs aan om dat artikel een plek te geven in de ontstaansgeschiedenis. De geschiedvervalsing begon pas toen ik boven de kleine krantenletters de woorden ‘De kinderen van Calais’ schreef, in aanstellerig krullende letters. Later, dat wist ik zeker, zouden filologen dat als volgt interpreteren: de titel voor haar boek is haar te binnen gevallen zodra ze dat krantenstuk onder ogen kreeg. De dames en heren van het tekstgenetische onderzoek zouden in hun dure scripties schrijven: ‘Taveirne, een gezegend auteur met ingevingen als blikseminslagen.’ 

Ik kocht fotohoekjes en plakte er oude postkaarten in van puntige rotsen, steile kliffen, kloven, gaten, dieptes en valleien. ‘Ooh,’ zou een onderzoeker later verzuchten, ‘ze heeft altijd iets met het thema gehad. Wat een authentieke schrijver, die Taveirne!’ 

In een artikel over stadsgenote Christine D’haen (1923-2009), die klaagde over het luidruchtige hoefgetrappel van de Brugse paardenkoetsen, las ik ook dat ze het liefst op de achterkant van gebruikt papier schreef, met een voorkeur voor de gladde achterzijde van de kalenderbladen van het Brugsch Handelsblad. Ik kende die kalender. Hij hing bij mijn grootouders naast de barometer in de woonkamer. Natuurbeelden uit een tijd waarin de seizoenen zich nog keurig aan de regels hielden: roodborstje in de sneeuw, paard in een weide vol boterbloemen. Net als mevrouw D’haen bewaarden mijn grootouders de kalenderbladen om er later boodschappenlijstjes op neer te krabbelen. 

In navolging van de oorlogskinderen uit mijn verhaal zocht ook ik mijn toevlucht tot tweedehandspapier: kassabonnetjes, treintickets, achterkanten van strenge aanmaningen van de bibliotheek. Eén keer dreef ik het zo ver dat ik voor- én achterkant vervalste. Op de voorkant maakte ik een kattebelletje gericht aan mijn kinderen, waaruit bleek dat ik een zorgende én grappige moeder ben. Op de achterkant tekende ik schematisch de plot uit van mijn roman. Deze vondst zou later als metafoor voor mijn persoonlijkheid in de lucht gestoken kunnen worden: Taveirne, altijd ploeterend tussen moeder- en schrijverschap.  

Mijn lievelingsboek is Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden van Joke van Leeuwen. Daarin maakt moeder Pina tekeningen op toiletpapier. Omdat het me als kind zo ontzettend had ontroerd dat niemand die prachtige werken wilde kopen, ontrolde ik nu een rol roze toiletpapier en schreef er een passage op die ik overnam uit mijn debuut. Ik probeerde kladderig te schrijven, zodat ook de grootste criticaster er niet aan zou twijfelen dat de aantekening op het toiletpapier aan de uiteindelijke tekst vooraf was gegaan.  

Lara Taveirne, een pagina uit het plakboek 'De kinderen van Calais'

Al die relicten samen zouden later het bewijs vormen dat de inspiratie bij mij zomaar kwam aanwaaien. Een fluisterende muze aan elk oor. En dat die tantes me werkelijk overal bezochten, van het toilethokje tot de koele berging van de Colruyt.  

In realiteit houden de muzen zich meestal koest. Alleen ’s nachts in mijn dromen denk ik weleens een geniaal idee voorbij te zien drijven, maar dan ben ik te lui om mijn arm uit te strekken naar het notitieboekje op het nachtkastje. Dat hoeven de letterkundigen uit de toekomst echter niet te weten, en dus knutsel ik falsificaties van nachtelijke invallen. Het is zo simpel als het groot is. Boven een paar vage, losse ideeën schrijf ik: ‘Nacht 3 op 4 mei’. Of: ‘17 maart, Het wordt al bijna licht.’ Dat volstaat om latere lezers te laten geloven dat ik een nachtuil was, de verwarde ziel die dag met nacht verwisselde. In werkelijkheid ben ik een kantoorschrijver, die zich na 17.00 uur niet meer wenst uit te sloven. Maar welke zichzelf respecterende romancier wil zo herinnerd worden?  

Ik kom erachter dat Johan Daisne nog meer dan ik een enthousiaste oplichter was. Zo liet hij zijn lezers graag geloven dat De trein der traagheid tijdens een treinrit was ontstaan. Met het voorbijglijdende landschap achter de ramen zou hij de opzet van de roman hebben opgetekend. Onder zijn plan van vier pagina’s schreef hij: ‘opgevat woensd. in trein Brussel-Gent’, maar afgaand op de netheid van het handschrift is het geloofwaardiger dat Daisne het idee misschien wel heeft opgevat in de trein, maar dat hij het pas thuis heeft uitgeschreven.

Daisne is niet de enige die foefelt, ook Maurice Gilliams bezondigt zich eraan. Van Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936) zijn maar twee velletjes kladpapier bewaard gebleven, twee cahierbladen met rode kantlijn en blauwe lijntjes. Wilde hij dat alleen dat stuk van het klad bewaard bleef, omdat die passages laten zien wat een begenadigd schrijver hij was?  

Het zijn de vele post- en antedateringen die laten zien dat hij werkelijk een uitgekiende fraudeur was. In de Vita Brevis bij Elias schreef hij: ‘1930-1935’, maar wie goed kijkt, ziet dat er oorspronkelijk ‘1931’ stond. En ook deze bronnenvervalser valt door de mand door amateurisme: hij gebruikte een balpen. Een zwarte balpen zelfs, wat bewijst dat de aanpassing in de jaren vijftig of zelfs nog later is gebeurd.  

Maurice Gilliams, plakboek 'Elias en het Gevecht met de Nachtegalen'

Gelijkaardig aan mijn knip-en-plakschrift maakte ook Gilliams een collageboek, waar hij foto’s van familieleden in kleefde die hij probeerde te betrekken op de personages in Elias. Een in scène gezette werkwijze, bij wijze van mythevorming en zelfcultus.  

Toch voel ik niet de minste spijt van mijn tekstgenetische vervalsingen, want getuigen ze niet net van een ongelooflijke toewijding? Welke schrijver is zo fanatiek dat hij ook aandacht besteedt aan het verhaal van het verhaal?  

Wiebelende puber of dame op leeftijd, op lezingen is de meest gestelde vraag: ‘Zo’n boek, hoe begin je daar eigenlijk aan, mevrouw?’ Dat een wit blad kan uitgroeien tot een gelaagd verhaal, er lijkt een magische code aan te pas te komen die iedereen zou willen kraken.  

Intussen weet ik, mede door mijn eigen bedrog, het antwoord zelf niet meer. Als schrijver sta ik met even grote verbazing te kijken naar mijn romans en heb ik niet het minste idee hoe dat wonder elke keer is geschied. Zelfs met de grootste moeite herinner ik me de weg niet meer die mijn woorden hebben afgelegd. Net als de lezer heeft het verhaal me bij mijn kraag genomen en me keurig afgeleverd bij het eindpunt.  

Ik geloof in een narratieve wet die zegt: wil je het gouden pad van het verhaal zien oplichten, dan moet je aanvaarden dat de weg naar het begin voor altijd wordt uitgewist. Broodkruimels voor de vogels. 

 

Lara Taveirne is schrijver en docent aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Haar jongste roman Pluto verscheen eind 2021 bij Prometheus.

 

[Zuurvrij 46, juni 2024]

Meld je aan voor de nieuwsbrief