Baltazar Krull lokte bij verschijnen uitingen van opperste verbazing uit, maar ook blijken van grote afschuw. En omdat critici ook later niet echt goed wisten wat ze met deze obscure modernist aan moesten, kwam hij al gauw in de schaduw van die Ene literatuurvernieuwer te staan. Köhler werd geprezen als een epigoon van Van Ostaijen en alhoewel deze kwalificatie geen recht doet aan het kritische potentieel van de teksten van Köhler, is dat oordeel niet eens zo vreemd. Er is in de Nederlandstalige literatuur simpelweg nauwelijks ander werk waarmee de boeken van Köhler vergeleken kunnen worden.
Daar kwam nog bij dat Köhler vaak maar korte tijd in de aandacht stond. In 1978 was er een kleine opleving toen de inmiddels ter ziele gegane uitgeverij Lotus een heruitgave bracht van de twee romans en in de decennia daarna fungeerde Köhler zo nu en dan als het curiosum van de week, maar lang duurde de fascinatie nooit. De grootste aantrekkingskracht van Baltazar Krull en Vade mecum was en bleef hun obscuriteit. Dat kwam deels doordat de heruitgaven de teksten weliswaar opnieuw voor een groot publiek beschikbaar maakten, maar de bezwaren van de oorspronkelijke boeken niet helemaal wegnamen.
Stan Soetewey had zich in de jaren dertig namelijk gedwongen gezien om zijn romans zelf uit te brengen. Hij riep ‘Avant-garde Uitgeverij ANTI’ in het leven, die zogezegd vestigingen had in Antwerpen, Amsterdam en Berlijn, maar in werkelijkheid een imprint was van de Borgerhoutse drukkerij-uitgeverij Internacia. Zijn fantasierijke bravoure bekocht Soetewey echter met matige kwaliteit. Zijn boeken wemelen werkelijk van de fouten. Bij Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar moest zelfs de titel worden verbeterd. ‘Vade Macum’, had de drukker op het omslag gezet. Er werd een papiertje met de correct gespelde titel overheen geplakt, maar de eveneens verkeerd gespelde auteursnaam ‘Kölher’ werd ongemoeid gelaten. Binnenin het boek was er al helemaal geen beginnen aan. Een erratablaadje (zoals bij Baltazar Krull) bood geen uitkomst meer. Er ontbraken zinnen, hele passages waren door elkaar gehusseld en ergens waren zelfs twee pagina’s verwisseld.
Bij de heruitgave in 1978 werden de teksten misschien wel minder obscuur, maar ze bleven een rommeltje. De twee omgekeerde pagina’s zaten bijvoorbeeld nog steeds verkeerd in het boek. Wie de teksten dus echt aandachtig wilde lezen, werd geconfronteerd met onbedoeld weerbarstig materiaal. Een nieuwe editie drong zich op. Eén die de tekst niet onnodig ondoordringbaar zou maken, een editie ook die het resultaat zou zijn van een uitvoerige bestudering van het typoscript van Baltazar Krull’s hart zingt maneschijn en het handschrift van Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar, die zich in het Letterenhuis bevinden. Deze nieuwe editie van het Verzameld proza van Kurt Köhler verschijnt binnen afzienbare tijd in de publicatiereeks van het Letterenhuis.
Hoewel het editiewetenschappelijke onderzoek er dus op is gericht om de teksten niet alleen opnieuw beschikbaar, maar ook voor het eerst écht toegankelijk te maken, bracht de zoektocht door de manuscripten ook een mogelijke oorzaak aan het licht voor de gebrekkige drukkwaliteit van de oorspronkelijke uitgaven. Het manuscript van Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar blijkt namelijk op zijn zachtst gezegd een uitdaging te zijn geweest voor een kleine drukkerij in de jaren dertig.
Vade mecum is een analyse van het leven als een oneindige aaneenschakeling van faits divers, waarin elk individuele streven bijna automatisch bedolven raakt onder het overaanbod van impulsen. Köhler had dat ook in de vorm van de tekst willen vertalen. Een van de duidelijkste voorbeelden hiervan is de montage van het ‘Manifest der kommunistiese jeugd’ tussen allerhande berichten uit ‘de krant van gisteren’, losse slogans en aankondigingen, die er in het manuscript vele malen spectaculairder uitziet dan in het uiteindelijke boek.
De passage in het handschrift is inhoudelijk bijna identiek aan de tekst zoals die uiteindelijk in het boek verscheen. Wel valt op dat Soetewey er in een tweede fase nog iets aan heeft toegevoegd, op de achterkant van de voorgaande pagina van het manuscript: een boodschap van algemeen nut over de noodzaak van de genezing van griep, een reclame voor Glutine-macaroni en een advertentie die een goede spijsvertering propageert. In die aanvulling komt het accent te liggen op de schijnillusie van genezing door middel van medische bijstand en gezonde voeding. Het manifest en de socialistische leuzen verdwijnen in de boekuitgave op die manier ook wel in het geroezemoes van roddels en commerciële uitingen van kwakzalverij, maar in het manuscript is goed te zien dat Soetewey aanvankelijk vooral op visuele wijze duidelijk wilde maken dat de meest idealistische en aangrijpende noodkreet letterlijk werd weggedrukt door het overige ‘nieuws’.
Hoewel het manifest redelijk veel ruimte had gekregen op deze pagina zijn het de berichten over de dronken matroos die zijn lief vermoordde, het ‘vreemdsoortige rekord’ en de centraal geplaatste ‘Prinselike verloving’ die de hartenkreet verpletteren. ‘de mensheid’ staat er in grote kapitalen veelbetekenend achter de tekst als herinnering aan de overkoepelende bezorgdheid, maar ondertussen is het vooral de ‘Prinselike verloving’ die in het geheugen blijft hangen. De montage van het overaanbod van krantenberichten is zeer effectief. Er is te veel om je zorgen over te maken en juist daarom maakt het sentimenteelste berichtje de grootste indruk. De wereld gezien door een caleidoscoop laat zich immers moeilijk in zijn essentie vatten. De centrale bezorgdheid die letterlijk achter het verhaal schuilgaat, verschuift op de volgende pagina van het handschrift dan ook moeiteloos van ‘DE MENSHEID’ naar ‘PRINSELIKE VERLOVING!’, dit keer zelfs met uitroepteken. Voor de toenmalige lezer moet het feit dat juist de sprookjesachtige (dus irreële) headline over de verloving de meeste aandacht krijgt, nog een extra satirische laag hebben gehad. Heel Vlaanderen was een aantal jaren voordien namelijk in katzwijm gevallen bij de aankondigingen van de prinselijke verloving uit de geschiedenis van de monarchie.
Op dinsdag 21 september 1926 werd officieel bekend gemaakt dat kroonprins Leopold zich had verloofd met prinses Astrid van Zweden, maar vooral het liberale volksdagblad Het Laatste Nieuws was toen al een paar weken aan het speculeren over de op handen zijnde verbintenis. Aanvankelijk waren het kleine berichtjes, maar vanaf het moment dat het nieuws door het paleis werd bevestigd, was de verloving maandenlang niet van de voorpagina’s van de kranten weg te slaan. Elke beweging van het koppel werd gevolgd, de huwelijksplechtigheid in Stockholm op 4 november 1930 werd in alle uitvoerigheid verslagen, evenals de Blijde Intrede van het paar in België de week daarop. Het sprookjeshuwelijk sprak blijkbaar bij velen tot de verbeelding, en ontsloeg de burger even van zijn plicht om zich zorgen te maken over de internationale en vooral ook de binnenlandse politiek. En het was niet alsof er op dat vlak in die periode niets te beleven viel. Er werd bijvoorbeeld een aanslag gepleegd op Benito Mussolini (31 oktober 1930). Er was commotie over het Nederlands-Belgisch verdrag over het versterken van de handelsrelaties en het wederzijds openstellen van waterwegen (belangrijk voor de groei van de Antwerpse haven). En een aantal katholieke kamerleden bleek het voornemen te koesteren om een Vlaamsche Volkspartij op te richten (een plan dat een stille dood gestorven is). Maar al deze gebeurtenissen moesten in de Vlaamse kranten even het veld ruimen voor het huwelijk van de prins en de door de staat geleverde romantische illusie van het oneindige geluk. In Köhlers literaire verwerking van deze hype moest het ‘Manifest der kommunistiese jeugd’ vanzelfsprekend het onderspit delven.
Tegelijkertijd leek er echter ook iets in het discours van dit soort programmaverklaringen te zitten dat zijn mislukking al in zich droeg. De naoorlogse idealist drukte zich in ieder geval weinig overtuigd en overtuigend uit. Iedereen leek wel getroffen door het bedrukkende besef speelbal te zijn van overheden en omstandigheden. Het resultaat was dat er meer twijfel doorklonk dan vechtlust in het normaal zo stellige genre van het manifest. ‘[Wij] de jeugd dor als de wassen mannekins uit ’n groot bazaar’, klonk het bij Köhler, die de ‘kommunistiese jeugd’ dus bij voorbaat al machteloos maakte tegenover de suprematie van het grootkapitaal. De collectieven na de Grote Oorlog, zo luidde de conclusie, hadden gefaald in hun bloedeloze pogingen om zich te laten horen. Het was allemaal zinloos gefluister in een lawaaierige ruimte, waarin je alleen gehoord kon worden als je het uitschreeuwde van de pijn. Maar ook dat bood geen garantie.
Köhler had deze analyse op een treffende manier vertaald naar het papier. Hij had de claustrofobische ervaring die het idealisme in de jaren dertig volgens hem geworden was ook in de vorm weergegeven. Helaas reikten zijn ambities op dat vlak te ver voor de mogelijkheden van de drukker die zich bereid had getoond zijn werken uit te geven. Hoewel Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar voor ons nog steeds redelijk spectaculair oogt, verbleekte de uitgave bij Köhlers oorspronkelijke plannen. Bovendien heeft het er alle schijn van dat Köhlers springerige teksten de drukker af en toe zo van de wijs hebben gebracht dat het lange tijd bijzonder moeilijk is geweest om te achterhalen wat er met sommige passages in zijn boeken precies werd bedoeld. Het Verzameld proza wil daar een mouw aan passen.
[Zuurvrij 19, december 2010]