Overslaan en naar de inhoud gaan

Mijn eigen stem laten horen. Het debuut van Geertrui Daem.

door Johanna Ferket

Onlangs verwierf het Letterenhuis het archief van schrijfster Geertrui Daem. De archiefstukken vertellen onder meer vanuit verschillende invalshoeken over het ontstaan van haar veelgeprezen debuut, de verhalenbundel Boniface (1992).

Geertrui Daem (Aalst, 1952) debuteerde op veertigjarige leeftijd met haar verhalenbundel Boniface. Tot dan toe had ze er al een mooie theatercarrière opzitten. Ze speelde bij Tentakel Antwerpen en Het Trojaanse Paard, ging als freelance actrice bij verschillende gezelschappen aan de slag en had haar eigen toneelgezelschap ‘School voor gekken’. Toen ze in 1991 bij Uitgeverij Dedalus aanklopte, was dat in eerste instantie met theaterteksten. Zo stuurde ze ‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’ en ‘Waar is Kena?’ op, toneelteksten die ze in 1990 en 1991 had opgevoerd. Ze werden positief ontvangen, maar uitgever Rudy Vanschoonbeek zag af van een publicatie vanwege ‘De moeilijke, marginale verkoopsmogelijkheden van het genre’, zoals hij op 10 april 1991 aan Daem schreef. De uitgeverij publiceerde geen theaterteksten die niet in serie door een erkend theatergezelschap werden gespeeld. 

'Boniface', drukproef van de kaft

Het archief van uitgeverij Dedalus met daarin het publicatiedossier ‘Geertrui Daem’ bevond zich al een tijdje in het Letterenhuis. Recent verwierf het ook het archief van Daem zelf. De verschillende archiefstukken vertellen nu het ontstaan van haar verhalenbundel Boniface vanuit verschillende invalshoeken. 
Hoewel Daems toneelteksten werden afgewezen, hield de uitgeverij wel de deur open voor ander materiaal, liefst proza. De volgende teksten die Daem inzond, waren korte verhalen. In het archief van Dedalus zitten de digitale typoscripten van verschillende verhalen. Boniface bestond uiteindelijk uit zeven korte verhalen over tienermeisjes die zich in de bekrompen sfeer van de jaren zestig door de pubertijd worstelen. 
De verhalen werden niet zonder slag of stoot gepubliceerd. Daem hanteerde in haar teksten een bijzondere stijl: taal die grenst aan spreektaal. Ze probeerde het Denderleeuwse dialect waarmee ze was opgegroeid zo goed mogelijk op roepen om haar verhalen zo realistisch mogelijk te maken. De redacteuren vonden het ‘een hele kluif’ en gingen er stevig tegenaan. In een brief van 15 april 1992 probeerde mede-uitgever Ronald Grossey de bittere pil voor Daem wat te verzachten: 
Schrik niet te veel, want beiden [= twee redacteurs] hadden dezelfde opmerkingen omtrent de schrijfstijl. Hij is in de eerste plaats geschreven om voor te dragen en daarom dat een en ander mag ingekort worden.
In een eerdere brief schreef hij al dat de redacteurs niet veel voeling hadden met de verhalen. 

kladbrief Geertrui Daem aan uitg. Dedalus

Voor Daem was het wel degelijk schrikken. In het archief zit een kladversie van een brief waarin ze haar ongenoegen laat blijken. Tot haar grote ontsteltenis hadden de redacteurs er niets van begrepen (of willen begrijpen). Ze vergelijkt hen in de brief met schoolmeesters en vindt de ‘amputaties krapuleus’: ‘Aan dergelijke zelfverminking kan, wil en wens ik niet mee te werken. Als het niet zo pijnlijk was, zou ’t een giller zijn.’ Ze besluit met een P.S.: laat de redacteur ‘eens enkele bladzijden uit Boon zijn Kapellekensbaan redigeren als proef op de som; kan Vlaanderen eens lachen’. In het kladje spreekt ze over een bijgevoegd artikel, uit De Standaard van 2 april 1992, over het ‘bewust onzuiver Nederlands in Vlaanderen’. Of en in welke vorm de brief ooit is verzonden, is niet duidelijk, maar uit de publicatie van Boniface blijkt in ieder geval dat Daem voet bij stuk hield. In de voorjaarsbrochure van de uitgeverij werd ‘de directheid van taal’ zelfs gelauwerd vanwege de ‘herkenbare en authentieke sfeer’. 

Boniface werd zeer goed ontvangen. In 1993 ontving Daem voor het boek de Debuutprijs van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen en het jaar daarop de Nederlandse Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Boniface werd vier keer herdrukt. In de pers werd haar werk meerdere keren met dat van Louis-Paul Boon vergeleken. In De Morgen van 11 november 1992 schreef Jos Borré: ‘Zonder twijfel hangt de schaduw van Boon in zijn volle breedte over dit boek.’ Hij vermoedde ook dat ‘Boon dit boek graag gelezen zou hebben’. De Standaard kopte eerder op 5 november al: ‘Een vrouwelijke L.P. Boon?’ Ook in Nederland kon het debuut op positieve reacties rekenen. Zo schreef Vrij Nederland op 31 oktober 1992: ‘Een sensueel boek waarin taal juist een middel is om de geuren, de aanrakingen, het schokkende van de jaren zestig indringend te beschrijven.’ 
 

artikel 'De Standaard', 05.09.1992

Eveneens interessant aan het nieuw binnengekomen archief is dat het ook sporen bevat van Daems eigen reactie op de pers. Ze las de artikelen in kranten, onderstreepte passages en voegde nummers toe, die verwijzen naar terugkerende analyses en opinies over het boek, zoals passages over taal, of de clichés die ze in haar werk zou gebruiken. Ook is er een met de hand geschreven tekst waarin ze in de derde persoon bespiegelt over haar werk en de ontvangst daarvan: ‘In haar verhalen schildert Geertrui Daem, zoals een artikel terecht aanhaalt, inderdaad “een stukske van de wereld”. Zij zoekt clichés op, om ze dan te overstijgen en universeel te maken.’ 
In een brief aan twee leraressen reageerde Daem op 26 juni 1995 op de vraag wat de uitgebreide aandacht voor haar debuut en de debuutprijs voor haar betekende, of hoe dit haar carrière had beïnvloed. Die bekendheid vond ze relatief, het gaat tenslotte om bekendheid bij een lezend publiek. Laconiek verwoordt ze dat haar buren haar pas herkenden nadat ze een rolletje in een soap had gespeeld, niet na de media-aandacht voor Boniface. Natuurlijk ergerde ze zich wel eens aan het feit dat ze steeds werd geassocieerd met jaren-zestigverhalen over seksueel ontluikende tieners, maar ook dat kon ze plaatsen. Haar ervaring als actrice had haar geleerd om kritiek te relativeren. 

In het archief bevindt zich ook een brief ‘aan Louis’ waarin Daem reageert op de vele vergelijkingen met Louis-Paul Boon. Ze schreef de brief vermoedelijk naar aanleiding van de festiviteiten voor Boons ‘honderdste verjaardag’ in 2012. De brief is rechtstreeks gericht aan de toen al jaren geleden (in 1979) overleden Boon. Ze vertelt hoe ze hem in haar jeugd in het begin van de jaren zeventig een keer tegenkwam op de boemeltrein van Gent over Aalst en Erenbodegem naar Denderleeuw. Zij droeg een splinternieuwe synthetische jas waar ze ‘fier’ op was en wierp hem steelse blikken toe boven haar boek (dat helaas geen boek van Boon was). Ze schrijft hem om te vertellen wat ze vindt van de vergelijking Boon-Daem: 

Oorspronkelijk was die eretitel ook zo bedoeld denk ik. Maar ondertussen is het meer tot een dispuut tussen recensenten geworden en ’k vind het gênant alsof ik mij met u wil meten, terwijl ik juist mijn eigen stem wil laten horen en wil schrijven over wat mij bezield en begeesterd [heeft]. 

Brief van Geertrui Daem als L.P. Boon

Met een kwinkslag eindigt ze: ‘Ik weet dat ge hier in “Levende Lijven” onmogelijk aanwezig kunt zijn en hoop dan ook snel op een schriftelijk antwoord.’ 
Leuk is dat er in het archief ook een getypte brief retour is, zogenaamd van Boon zelf. Om de vergelijking moet hij hartelijk lachen, zeker omdat de reacties zo herkenbaar en voorspelbaar zijn. Literaire recensenten vergelijken debutanten immers altijd met een illustere voorganger, liefst een of andere Amerikaan want dat oogt belezen. Zijn centrale boodschap: trek je er niets van aan, ‘en doe je franke goesting’. De brief eindigt met twee keer P.S.: 

P.s. We houden elkaar op de hoogte? P.S.2: Waart gij dat meisje dat gehuld in een jas van namaak-konijn boven een boek zat te gluren? Het boek dat ge las was, ik herinner het mij nog goed ‘De Zwarte Keizer’ van Hugo Claus. 

 

Op deze manier geeft het archief van Daem inzicht in hoe ze haar weg baande als debuterend auteur, en hoe ze omging met de reacties op haar debuut. En dit is slechts een stukje van wat het archief te bieden heeft. Er zijn namelijk ook de schriftjes waarin ze haar verhalen neerschreef, brieven van fans en briefwisseling over de vormgeving van de kaft van Boniface.

 

[Zuurvrij 44, juni 2023]

Meld je aan voor de nieuwsbrief