Overslaan en naar de inhoud gaan

Jan Walravens x Monika van Paemel

Jan Walravens: vernieuwend, richtinggevend, onafhankelijk, kritisch en enthousiast. Terecht gelauwerd als geweldig stilist. Maar ook neigend naar neerslachtigheid. Monika van Paemel over leven en werk van jan biorix.

De veredelde mens

Jan Walravens (1920-1965)

Jan Walravens was na de Tweede Wereldoorlog actief in een breed spectrum van kunst en literatuur, maar ik wist in het begin van de jaren tachtig weinig van hem. Kwam het door zijn vroege dood (44 jaar) of door het veranderde maatschappelijke bestel? De schrijvers die al post-’68 waren namen Sartre en het existentialisme voor gegeven, en schrijfsters waren onder de invloed van de Tweede Feministische golf meer geïnteresseerd in het werk van Simone de Beauvoir. 
Het was pas toen ik in het PEN-bestuur kennismaakte met Albert Bontridder en Marcel Wouters, vrienden en geestverwanten van Jan Walravens, dat de schimmige figuur  een levendig mens werd. Ik noemde Bontridder en Wouters weleens plagend Jansen en Janssens omdat zij in het PEN-bestuur als duo optraden. Dat ik in mijn bibliotheek twee pockets van Walravens’ dagboeknotities jan biorix (de kleine initialen hoorden bij het linkse gedachtengoed) terugvond, kan haast niets anders beduiden dan dat ik zowel van de een als van de ander dat boekje heb gekregen. Jammer dat ik hen nu niet meer kan zeggen hoezeer ik bij het herlezen van jan biorix opnieuw werd getroffen door de geestdrift, de brede interesse en het niet aflatende pleidooi voor moderne kunst en progressieve literatuur. Dit ondanks innerlijke crisissen en moeizaam verworven onafhankelijkheid van denken en zijn.  



Jan Walravens en Albert Bontridder, 1948

Jan Walravens wierp zich in de naoorlogse jaren op als de gangmaker van een avant-garde die de conventionele literatuur afwees; de letteren waren belast door het fascisme en ook als extreemrechts zich christelijk voordeed was het fout; schoonheid of sentiment konden evenmin soelaas brengen. Alles moest weer worden opgebouwd, hervormd en herschreven, de begrenzing van nationalisme en volkseigen doorbroken, internationaal waren existentialisme en surrealisme inspirerend, met de esthetiek moest ook een ethiek worden geformuleerd, en de kunst, zeker de literatuur, mocht niet vrijblijvend zijn. Dat hield ook een verschuiving naar links in, maar of dat socialisme, liberalisme of misschien toch communisme moest zijn, daar was de redactie van het tijdschrift Tijd en mens (mede opgericht door Walravens) van Boon tot Claus nog lang niet uit, er werd getwist en gefeest, de morele kater moest worden verwerkt en de bevrijding gevierd. 
Voor Jan Walravens waren vrienden geestverwanten met wie hij strijdvaardig de bakens wilde verzetten. Hij gaf acte de présence, als schrijver, met romans en essays, met lezingen en in tijdschriften, hij was richtinggevend voor poëzie, hij was criticus en journalist, zijn interesse ging van schilderkunst tot theater, overal had hij zijn inbreng. Het had drammerig kunnen overkomen als er niet die hartstocht was om zich met literatuur en kunst te bevrijden van een benauwend provincialisme en een dogmatisch geloof. Om zijn inzet te begrijpen moet je hem als mens in zijn tijd zien en hem in zijn geschriften intiem leren kennen .



Jan Walravens tijdens de Vlaamse Poëziedagen in Merendree, juli 1952

Hij werd geboren in Anderlecht, toen een voorstad van Brussel, waar zijn ouders een krantenwinkel uitbaatten.  Na een afgebroken opleiding aan een kunstacademie aanvaardt hij om den brode een kantoorbaan, ondertussen ontwikkelt hij zich al lezend en engageert hij zich in de Katholieke Arbeidersjeugd KAJ, waar hij al vlug leiding geeft. Hij wil ‘Vlaanderen op zijn kop zetten’, maar heeft zozeer last van een ‘Heftige katholieke vlaag’ dat het als een keuze tussen ‘God of zelfmoord’ wordt voorgesteld, wat mij nu pathetisch voorkomt, maar toen was het voor hem bittere ernst.
De heftige gewetensstrijd onder de invloed van de katholieke kerk en haar bemoeienis met liefde en seksualiteit, wat ook Gerard Walschap tot zijn ‘Salut en merci’ bracht, wordt in het dagboek van Jan Walravens onthutsend beschreven:

Wat ik de Biechtvader zou zeggen, stond mij niet klaar voor den geest. Ik kloeg over mijn wanhoop, een ontmoediging, opzwelging door den afgrond, die me onophoudelijk aan zelfmoord deed denken. Ik zei dat de zelfmoord mij bespookte en onmannelijk maakte. Daarna sprak ik over mijn verwikkelingen met Jeanne. De biechtvader zuchtte en zei ironisch: ‘Welke warboel! Is het dan toch ernstig tusschen u, ja? Zijt ge nog uit geweest?’ 
Ik antwoordde dat Jeanne sinds drie jaren de verwijten, ruzie, afdreigingen van haar ouders doorstond en dit een bewijs was van haar liefde. Maar de pastoor zei gevat: ‘Die ruzie was misschien juist de reden voor haar uithouding, sommige meisjes willen absoluut hun kop uitwerken…’
Hij ziet het geval uit een gansch verschillend standpunt. Volgens hem is Jeanne koket en een fantaste, onstandvastig en past ze niet bij mijn karakter. 

Het huwelijk wordt Jan afgeraden en hij moet zich niet door zijn lief op zijn kop laten zitten:

Jeanne is absoluut mijn meerdere niet, ik moet niet weenen om haar te behouden. Aandachtig uit uw ogen zien, man, niet al te veel dromen, maar met twee voeten op den grond staan! Wees een man!

Op de miskenning van zijn zielennood en de uitval van vrouwenhaat reageert Walravens aldus: 

Wat daarvan te denken? Jeanne mij niet waard, mijn onrust en wanhopige gevecht voor niets? Ik heb geleden met de eenvoud van een kind. Toen ik De navolging Christi opensloeg, viel mijn blik op een woord: ‘Wat zoudt gij klagen en weenen! Gij hebt nog niet geleden tot den bloede!’1 

In die gesteldheid wordt hij door de bezetter verplicht tewerkgesteld in Berlijn, waar hij de vijand als mens leert kennen en zijn culturele horizon verbreedt om zich al schrijvend ook te bevrijden van het katholieke thuisfront; hij zal na de oorlog huwen met Jeanne en zijn eigen weg gaan, met de gedrevenheid van de Kajotter – dat wel, karakter blijft. De onderliggende depressie wordt ook al schrijvend bedwongen, in een brief aan Jeanne evoceert hij het inferno van een bombardement, maar let op het besluit: 

Wanneer ik nu aan die gele schijnen terugdenk, aan die weenende menschen, armzalige meubelen, aan ons Lager dat een stoofketel geleek, schijnt dat alles een verre droom, alsof ik midden de verschrikkingen van den Oorlog van Brueghel liep. Welk een nacht! En welke novelle zal daaruit groeien!2  

Ik moest hierbij aan Ivo Michiels denken, die gedurende de oorlog in Lübeck in een ziekenhuis werkte, ook katholiek van huize uit, jeugdbeweging en al, en die na de oorlog evolueert van een traditionele naar een experimentele literatuur. Het woord ’tijdgenoten’ krijgt hier ondanks het persoonlijk verschil een verbindende betekenis.  



Jan Walravens - foto Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie

Na de oorlog gaat Jan Walravens aan de slag als journalist, dat schept ruimte om te reizen en invloedrijke personen te ontmoeten, maar ook voor eigen werk en culturele activiteiten. Zijn debuutroman Roerloos aan zee wordt door zijn interesse voor het existentialisme al te makkelijk zo geduid, maar de  roman is deterministisch: ‘Men is en wat men is blijft men’3  en de personages zijn net zoals Walravens verwikkeld in het gevecht met de engel: ‘Ik moet van God bevrijd worden. De mensheid heeft geen zin zonder die bevrijding’, maar ook: ‘Zohaast ik zeker weet dat God niet bestaat pleeg ik zelfmoord.’ 
Als Herman Teirlinck vindt dat Roerloos aan zee vanwege het pessimisme: ‘op de adem van de duivel vaarde’, reageert Walravens gepikeerd: ‘… daarover beslisse elke lezer voor zichzelf. Ik heb slechts willen bewijzen dat mijn duivel in ieder geval geen existentialist was!’4  
Toch doet zijn tweede roman Negatief, uit 1958, aan het toneelstuk Les mains sales (1948) van Sartre en L’étranger (1942) van Camus denken: de noodlottigheid van het kwaad verhindert de bevrijding van het ik of het vinden van ‘het ultieme zijn’.5  Wat het boek fascinerend maakt is de intensiteit waarmee het is geschreven, de personages ondergaan een vivisectie, waarbij de vraag wordt ontleed: wat bezielt de man, die ook een moordenaar is?     



Handschrift uit de periode 1944-1950 van de roman 'Roerloos aan zee'

Jan Walravens is een gedrevene, het doemdenken heeft zeker niet geleid tot inertie, hij is: ‘bezeten door een diep-invretende moedeloosheid en toch ook door een groot verlangen naar de eerste zuiverheid’.6  Tegenover de innerlijke dualiteit staat de openbare belijdenis: 

Een kunstenaar kan niet anders zijn dan een extremist, en alle grote kunstenaars zijn extremisten geweest. Alleen hij, die de mogelijkheid van het nieuwe ontkent, uit vroege of allerlate wijsheid; die het grote belachelijk maakt, uit verdroogd scepticisme; die vreemd staat tegenover het leed dat in zijn tijd door de mensen naast hem geleden wordt, uit gemis aan verbeelding, uit narcisme en uit gemakzucht; alleen de Vlaamse neo-classieker schuwt de extremen en zoekt zijn heil in het secure middelmatige en het smaakloos ‘beproefde’.7    

Walravens heeft in betrekkelijk korte tijd naam gemaakt en zijn standpunten roepen weerstand op, Albert Westerlinck (toen nog docent, later professor KU Leuven) verwijt hem journalistiek dilettantisme, gebrek aan kritisch inzicht en culturele vorming: 

Ik zou hier niet uitvoerig op ingaan indien dit alles niet getuigde zowel in aesthetisch als cultureel opzicht van gewichtig doend boerenbedrog, en ik acht zelfs de meest naïeve Vlaming te goed om daar anno 1951 nog in te lopen.8  

Het dedain waarmee wordt neergekeken op  Jan Walravens als selfmade man, maskeert nauwelijks de wrevel over zijn literaire opvattingen en het is uitkijken als God of de Vlaming kritische stijlfiguren worden. Jaren later bij de bekroning van mijn debuut Amazone met het blauwe voorhoofd gaf dezelfde Westerlinck mij de ‘vaderlijke’ raad om poëzie te schrijven, dat zou beter bij mij passen. De verdeling tussen rechts en links, gelovig of niet gelovig, bleef onrechtstreeks doorwerken en daar werd wat mij betreft nog de vrouwelijke factor aan toegevoegd. Voor dat laatste had ook Walravens, man van zijn tijd, weinig begrip; bijvoorbeeld over Virginia Woolf: ‘De personages van Virginia Woolf komen nooit uit voor wat zij begeren. Ik heb de indruk, dat ook de schrijfster daar nooit is durven voor uitkomen .’9   



Affiche voor een voordrachtavond met Jan Walravens, 1959

Had hij Hadewych gemist? Ook jammer dat hij onze hedendaagse schrijfsters niet kan lezen. In jan biorix staat wel een gefingeerd interview met Simone de Beauvoir, waarin zij het vooral over Sartre en het existentialisme heeft en hij haar eigen werk aan de autobiografie koppelt, hij wijst ook het communisme af, maar waar moet het heen?

De vraag is niet of men communist wordt, of niet. Dat proletariaat heeft het leven van morgen in handen. In Frankrijk is het gegroepeerd in de communistische partij. Daar is niets aan te veranderen. Bijgevolg, men is wel verplicht een eindje weg met de communisten af te leggen, ze trachten te beïnvloeden waar het mogelijk is, hun vredespolitiek te steunen en ze vooral niet te beladen met alle zonden van de mensheid.
– Ofwel versta ik u ineens minder goed, ofwel vermengt u zeer diverse zaken met elkander. Mij komt het voor dat als men enerzijds geen communist worden kan en anderzijds het Frans proletariaat communistisch is, men dat proletariaat in de eerste plaats aan de greep van Moskou moet onttrekken.10      

Hij besluit aldus: 

Ook zij staat op. ‘Als u maar weet, dat niet Les Mandarins de politieke perspectieven verwart en benevelt. En of het opgaat, volgens oud individualistisch en liberaal principe, elk zijn eigen geweten te laten volgen, betwijfel ik sterk. Ik hoop dat u niet onmiddellijk: Dictatuur, zult roepen, maar in sommige tijden is het gevaar zo groot, dat het geweten geen rol meer speelt, en nog alleen de gezamenlijke actie van het aantal telt.’ 
– De mens sterft met zijn geweten, zeg ik. 
– Neen, zegt zij; de mens sterft met zijn lichaam. 
Wij hebben een prachtig (ingebeeld, ik druk erop) gesprek gehad. Toch voel ik me treurig en wrevelig worden. Ik was zo graag met haar akkoord gebleven. Maar het is niet mogelijk, zij legt ineens een politiek opportunisme aan de dag, dat mij aan Hoederer uit Les Mains Sales herinnert, en dat mij afstoot. Ik zeg het haar niet meer. Waartoe zou het dienen? Het uur der oprechtheid is voorbij.11    

Jan Walravens wil misschien wel geloven, maar hij kan zijn kritische geest niet uitschakelen, noch zijn onafhankelijkheid opgeven. Ondertussen is hij een publieke figuur, hij ontvangt prijzen, heeft een gezin, en werkt hard, misschien wel te hard en te versnipperd, maar het burgerlijke bestaan komt met een prijs. Je kunt je ook afvragen of hij met die drukke activiteit ook niet de innerlijke onrust onderdrukt. Na een verjaardagsfeest noteert hij: 

Veertig jaar geworden en veel vriendelijke vrienden aan huis gehad. Zoals steeds tussen de mensen: ellendig eenzaam geweest. En mij binnenin zo hard gevoeld als een steen in de woestijn.12  



Jan Walravens

Weer die tegenstelling  tussen neerslachtigheid en enthousiasme, hij ziet het zelf in. In februari 1960 schrijft hij: 

Enkele dagen later op de Franse televisie met ontroering gekeken naar De Drie Zusters van Tsjechov. Aangegrepen van de eerste replieken af. Welk toneelspel! Welke mensen! Welke toon! De gepassioneerde, tomeloze personages van Dostoiewski die de ironische, toch ook innerlijk brandende, delicate boeken van Stendhal zouden gelezen hebben. Mozart, die muziek zou gemaakt hebben op de gekruisigde van Grünewald. Ik moet wel uit verschillende wezens bestaan om zό ontroerd te worden door die moede in-treurige, verfijnde mensen van Tsjechov, ik die enkele dagen vroeger zo geestdriftig was over de woeste kleuruitstortingen, de lava’s kleur van de informelen te Amsterdam, samengebracht in een der indrukwekkendste tentoonstellingen die ik sinds het einde van de oorlog heb gezien: De vitaliteit in de kunst.13    

Op de omslag van jan biorix staat een karikatuur van een ‘Oude Belg’, met drankenhelm en in dierenvel, maar ook met bril en snor, in de hand een pen als een erectie, haast zo groot als het mannetje zelf. ‘De Veredelde Mens’, schreef ik boven deze tekst, een lapsus van ‘De Verdeelde Mens’, maar na het lezen van en over Jan Walravens laat ik het staan. Men is wat men is, maar ook wat men wordt en wat men nalaat.

Juni 2020
Monika van Paemel 

 

+++

1 Jos joosten, 'De verdeelde mens. Jan Walravens (1920-1965) schrijver, ijkpunt en avant-gardist'. Nijmegen, 2018, p. 59.
2 id., p. 73
3 Paul de Wispelaere, 'Jan Walravens', Antwerpen, 1974, p. 21.
4 Liesbet Plateau, 'De ruimte en de tijd van de existentie in Walravens "Negatief", in: 'Jan Walravens en het experiment', Gent, 2012, p. 174.
5 Id., p. 180. Met dank aan Tine Hendrickx.
6 'De Vlaamse Gids' 1953 (jrg. 10), p. 627.
7 Joosten, 'De verdeelde mens', p. 134.
8 Id., p. 188
9 Jan Walravens, 'jan biorix', Brugge, 1965, p. 169.
10 Id., p. 22.
11 Id., p. 24.
12 Id., p. 195.
13 Jan Walravens, 'Verzameld proza', Brussel, 1971, p. 684.

Archief Jan Walravens

Bekijk hier wat we in het Letterenhuis bewaren van Jan Walravens.

10 x 100

Schrijvers van nu over schrijvers van 1920

Tien hedendaagse auteurs schetsen een beeld van 10 schrijvers. Schrijvers die 100 jaar geleden werden geboren.10 x 100 is een reeks longreads over bekende of (onterecht) vergeten schrijvers uit de Letterenhuiscollectie.

Meld je aan voor de nieuwsbrief