Overslaan en naar de inhoud gaan

Een schitterende aanwinst. Het verloren gewaande handschrift van 'Elias of het gevecht met de nachtegalen' van Maurice Gilliams.

Liesbeth van Melle

Maurice Gilliams was gepreoccupeerd met het beeld dat hij voor het nageslacht wilde overhouden. Hij probeerde angstvallig niet voor publicatie bestemde teksten (kladjes, proefschriften, ...) te doen verdwijnen. Maar laten die stukken nu net enorm belangrijk zijn voor de studie van zijn werk.

Maurice Gilliams (1900-1982) vroeg zich in zijn schrijversdagboek De kunst der fuga af: ‘wàt mag men als de “nalatenschap” van de dichter beschouwen? Achtergehouden, voltooide of halfvoltooide werken?’ Hij antwoordde zelf ondubbelzinnig dat een postume uitgave van door de auteur niet voor publicatie bestemde teksten een ‘onhoffelijke’ inbreuk betekent op het beeld ‘dat de dichter ànders heeft gewild’. De schrijver zwoegt immers hard op het kunstwerk, dat voor Gilliams de perfectie of afgerondheid van een ‘oerharde kei’ moet bezitten. De laatste fase representeert daarom altijd de meest definitieve versie van het werk en de kladjes en versies die hieraan voorafgingen, zijn van geen belang meer. Inzage in die vroege stadia verstoort de autonomie van het literaire werk en vormt een bedreiging voor het artistieke en persoonlijke beeld van de dichter, aldus de auteur. 

Dat Gilliams zijn aversie tegenover de uitgave en de studie van verloochende teksten en versies zo pertinent heeft meegedeeld, is niet verwonderlijk. Geen auteur was als hij zo gepreoccupeerd met het beeld dat hij voor het nageslacht wilde overhouden. Hij wilde ‘een levende idee worden in de tijd’ die uitsluitend in de overdachte selectie uit zijn artistieke werk te ontdekken zou zijn. Die selectie werd aan het einde van zijn leven onder de titel Vita brevis. Tweede, herziene en vermeerderde uitgaaf van het verzameld werk in vier boekdelen gebundeld (Orion, 1975-1978) en moest gelden als zijn literaire testament.

Het vierde deel van dat verzamelde werk bevat de tiende, herziene, druk van Elias of het gevecht met de nachtegalen en de zesde, herziene, druk van Winter te Antwerpen. Van de vijfdelige prozacyclus Vita brevis die Gilliams zijn leven lang op het oog had, zijn dit de enige twee werken die hij voor publicatie heeft prijsgegeven. Kenmerkend zijn de sterk gefictionaliseerde en verdichte autobiografische inslag en het alter ego Elias als protagonist en ik-verteller. Na Elias of het gevecht met de nachtegalen uit 1936, waarin het twaalfjarige hoofdpersonage op het familielandgoed verblijft, zou in die cyclus het nooit gepubliceerde Elseneur of het noodweer der spreeuwen (1941-) volgen, over de kostschooljaren van Elias. Hiervoor bouwde Gilliams voort op het tekstmateriaal van het door hem verworpen en niet herdrukte ‘Tweede cahier’ uit de eerste druk van Elias. Het Letterenhuis bewaart tientallen mappen met typoscriptversies van Elseneur

Als derde deel van de cyclus bereidde Gilliams Gregoria of een huwelijk op Elseneur voor, een roman over zijn mislukte huwelijk uit 1938, waaraan hij bleef schrijven tot kort voor zijn dood. Maar ook over die roman was hij nooit tevreden, ook wel wegens het te intieme karakter ervan, en de tientallen versies belandden eveneens in het Letterenhuis. In 1991 destilleerde Pierre H. Dubois er een postume uitgave uit – in de vorm van een soort samengestelde tekst die ongetwijfeld afwijkt van hoe de door de auteur gepubliceerde tekst er zou hebben uitgezien.

Het vierde deel was de hierboven genoemde (en wel door Gilliams zelf gepubliceerde) roman Winter te Antwerpen. Het slotdeel moest een soort familiekroniek worden met (opnieuw) de titel Vita brevis – maar behalve talrijke pogingen en nagelaten genealogische aanzetten (aanwezig in het Letterenhuis), is daar niets van gerealiseerd. 

Maurice Gilliams schrijft Elias

Gilliams’ literaire nalatenschap werd in 1989 door zijn weduwe Maria-Elisabeth de Raeymaekers aan het Letterenhuis gelegateerd en wordt sindsdien door de toen in het leven geroepen Stichting Vita Brevis beheerd. Alles wat zich hier bevindt, van correspondenties en handschriften tot persoonlijke agenda’s, schilderijen en het preciosakastje met veelal geannoteerde exemplaren van zijn eigen werken, heeft Gilliams heel bewust willen bewaren om ook postuum de ‘levende idee in de tijd’ die hij wilde worden, te kunnen blijven dirigeren. Over sommige periodes in zijn leven is daarom weinig tot niets gedocumenteerd. Het meest exemplarisch is ongetwijfeld de casus rond de eerste druk van Elias of het gevecht met de nachtegalen (uitgeverij Meulenhoff, 1936). Daarvoor zijn we haast volledig afhankelijk van Gilliams’ dubieuze uitlatingen aan menig journalist of van zijn poëticale dagboeken. 

Het verhaal is bekend: de schrijver voltooide Elias in 1935 in persoonlijk en financieel penibele omstandigheden en vooral het ‘Tweede cahier’, waarin zijn protagonist zelfmoord pleegt, noemde hij een ‘formidabele mislukking’. Naderhand zou hij elk exemplaar van die eerste druk dat hij te pakken kreeg, vernietigd hebben. De tweede uitgave in 1943 bevatte alleen nog maar een bewerkte herdruk van het eerste cahier en het voorwoord; het tweede cahier en de ‘Appendix’ met vier Franse gedichten waren weggelaten. 

In Gilliams’ nalatenschap in het Letterenhuis gaapt een opvallende lacune: van de eerste druk van Elias ontbreekt elke bron. De eerste overgeleverde brief aan Meulenhoff dateert van 7 juli 1936, ongeveer twee maanden na het verschijnen van het boek: 

Zooals U weet schrijf ik uiterst langzaam en moeilijk, zoodat ik b.v. niet durf en niet kan bepalen wanneer het zal af zijn. Aan Elias heb ik ook nog gewerkt toen ik tot over de ooren in allerlei zorgen zat, en juist die fragmenten zijn m.i. dof en onbelangrijk. 

En terwijl alle volgende drukken van Elias rijkelijk gedocumenteerd zijn door de bewaarde kopij, gecorrigeerde drukproeven en nagenoeg volledige correspondenties met uitgevers en drukkers, is er geen enkel spoor te vinden van de ontstaansgeschiedenis van Elias tot de eerste druk in 1936. De twee enige bewaarde kladblaadjes van Elias die Gilliams zorgvuldig in een collageboek over zijn roman heeft geplakt, kunnen in deze context buiten beschouwing worden gelaten omdat ze allerminst een ‘spontane’ getuige zijn van het werkproces aan Elias

Schriftje met hoofdstukken uit Gilliams' roman 'Elias'

In maart 2013 is hier een spectaculaire verandering in gekomen. De volledige drukkerskopij van Elias uit 1936 en twee vroege handschriften van het ‘Tweede cahier’ konden door het Letterenhuis met de steun van Stichting Vita Brevis worden verworven. De teksten doken in 2005 op tijdens de voorbereiding van mijn proefschrift over de tekstgeschiedenis van Elias en Winter te Antwerpen. Een vriend van de auteur bleek ze al die tijd in zijn bezit te hebben gehad. 

De twee schoolschriftjes met teksten uit het ‘Tweede cahier’ lijken een willekeurige greep te bevatten uit verschillende kladhandschriften van Elias. Het ene schrift bevat een gedeeltelijke netversie van het tweede hoofdstuk van het ‘Tweede cahier’. Het andere schrift bevat een op het eerste gezicht zeer vroege en onvolledige, naar het einde toe zelfs zeer schetsmatige kladversie van het derde hoofdstuk daaruit. De twee handschriften weerspiegelen dus verschillende fasen van Elias. Gilliams heeft altijd beweerd dat hij het ‘Tweede cahier’ in ijltempo heeft geschreven om de deadline voor de publicatie te halen. In een dagboeknotitie in De man voor het venster noteert hij op 31 december 1935: 

Ondertusschen ben ik aan het tweede cahier begonnen; er blijft nog anderhalve maand tijd om het te voltooien. Ik gevoel me totaal in mij-zelf terugzinken, te lusteloos bedrogen om nu nog iets af te maken. 

Twintig jaar later, in een brief van 30 oktober 1956 aan Bert Decorte, bekende hij: 

Het tweede cahier bestond slechts in geschetste vorm. Ik hield me echter aan de vastgestelde datum, dat ik het manuscript aan de uitgever moest leveren. 

Een vergelijking van de schetsmatige kladversie van het derde hoofdstuk met de kopij voor de eerste druk en met de gedrukte versie uit 1936 laat zien dat de kladversie de laatste (en misschien ook eerste en enige) versie is geweest van het derde hoofdstuk op basis waarvan Gilliams de kopij heeft voorbereid. 

Pagina’s uit een van de in 2013 opgedoken cahiers met hoofdstukken van Elias in (klad)handschrift [1936]

Er zijn bijvoorbeeld lange passages die in de kladversie nog niet voorkomen maar pas tijdens het persklaar maken van de kopij in de tekst ingelast zijn op geplakte papierstroken, wat aangeeft dat er tussen het (klad)handschrift en de kopij nauwelijks of, veeleer, zelfs geen tussenstadia hebben bestaan. Op basis van de overgeleverde manuscripten van de onuitgegeven romans Elseneur of het noodweer der spreeuwen en Gregoria of een huwelijk op Elseneur is te volgen hoe Gilliams te werk ging als hij er wél voldoende tijd voor nam. Met een vergaarbak aan handschriftelijke schetsen van motieven, beelden, vluchtige karaktertekeningen en losse zinsstukken ging hij aan de slag om de hoofdstukken uit te werken. Bij het uittypen draaide hij telkens een aantal doorslagen mee om dan de wijzigingen die hij op de ene doorslag aanbracht in het net over te nemen op het andere. 

Het tweede hoofdstuk van het ‘Tweede cahier’ is wel in een zogenaamde netversie overgeleverd, maar ook hier treedt nog veel variatie op met de kopij, die vermoedelijk ook pas ontstond tijdens het overtikken van het handschrift. De twee unieke bronnen leveren het eerste primaire tekstuele bewijs van de haast waarmee de auteur het tweede cahier heeft voltooid en die heeft meegespeeld in de latere verwerping ervan. Mogelijk bewaarde hij net deze twee handschriften om er eventueel andere werken uit te concipiëren: hij heeft immers vergeefse pogingen ondernomen om het ‘Tweede cahier’ te verbeteren voor de tweede druk en ook later gebruikte hij de tekst als bron voor Elseneur of het noodweer der spreeuwen en zijn dagboek De man voor het venster

Eerste druk van de roman 'Elias' met herzieningen van Maurice Gilliams

Een minstens zo opmerkelijke aanwinst is het integrale kopijtyposcript. Binnen Gilliams’ nalatenschap is dit sowieso een unicum, want de auteur liquideerde steeds al het materiaal dat het ontstaansproces van een eerste druk documenteerde. Het typoscript van Elias telt tien mapjes, eentje per hoofdstuk, waarbij een stempel met een notitie van Gilliams verduidelijkt om welk deel (‘cahier’) en hoofdstuk het gaat. Naast handschriftelijke annotaties van de auteur, laten enkele aantekeningen en markeringen van schrijffouten in grijs potlood in een andere hand dan die van Gilliams er weinig twijfel over bestaan dat dit werkelijk de kopij is die aan de drukker of de uitgever werd bezorgd. 

Tussen de kopij en de druk treden nog tientallen varianten op die onmogelijk allemaal op het conto van een corrector of uitgever te schrijven zijn. Voorbeelden geven aan dat Gilliams nog inbreng in de tekst heeft gehad tijdens het drukproces. In het derde hoofdstuk van het ‘Eerste cahier’ bijvoorbeeld, is de zinsnede 

    schrijdt zij […] tot bij de kaars, waar een spiegel aan de muur hangt [kopij] 

gewijzigd in 

    schrijdt zij […] tot bij de kaars, en kijkt in de spiegel-met-vlekken [eerste druk].

Twee zinnen in de kopij zijn in de drukversie vervangen door een andere zin:

Toch heb ik haar in de bibliotheek gezien met een boekje in de hande [sic]. Vandaag is zij niet te naderen geweest

werd:

    Zij is ongenaakbaar als vuur

wat vervolgens in alle drukken behouden is. 

De variatie in het ‘Tweede cahier’ is nog drastischer. Voortbouwend op de bevindingen op basis van de kladhandschriften, is het duidelijk dat Gilliams door de haast en de krappe deadline op alle vlakken moest afwijken van zijn gangbare werkwijze en verwoed rechtstreeks heeft zitten schrijven en knoeien op kopij en drukproeven. 

Het is duidelijk dat de hier bondig toegelichte Elias-teksten een enorm waardevolle aanwinst voor de verdere Gilliams-studie betekenen. Een eerste aanzet wordt alvast gegeven in Geen woorden duren zoals het marmer (ter perse), waarin de handschriften en de kopij worden geanalyseerd en in de context geplaatst van de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van het boek, Gilliams’ bekendste prozawerk. Het pad is geëffend voor méér, nu de bronnen na bijna tachtig jaar beschikbaar zijn in het Letterenhuis. 

 

Dit artikel verscheen in nummer 25 van 'Zuurvrij', het berichtenblad van het Letterenhuis.
 

12- 2013

Meld je aan voor de nieuwsbrief