Ontdek hier alle afleveringen van Vers geplakt. >>
Jeugdjaren
Alice Nahon (1896-1933) werd geboren in hartje Antwerpen, op de Grote Markt, als derde van elf kinderen. Haar vader (een Nederlander) was boekhandelaar in Antwerpen en haar moeder was onderwijzeres. Ze studeerde in 1911 in Overijse, waar ze ook haar eerste jeugdgedichten schreef.
Sanatorium
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte ze in het Stuivenbergziekenhuis als verpleegster, maar ze liep zelf een longontsteking op, wat het begin betekende van een lang ziekteproces. In 1917 werd ze opgenomen in een sanatorium in Tessenderlo als tbc-patiënte. Pas toen ze in 1923 naar Zwitserland reisde, werd ontdekt dat ze aan chronische bronchitis leed.
Gelauwerd
Haar debuutbundel Vondelingskens verscheen in 1920, gevolgd door Op zachte vooizekens (1921). Haar poëziebundels werden heel populair en verkochten goed in België en Nederland. Al in 1922 ontving ze de letterkundige prijs van de Provincie Antwerpen. Tussen 1927 en 1932 werkte Nahon als bibliothecaresse in Mechelen en woonde ze in de kapelwoning van kasteel Cantecroy in Mortsel. In 1928 verscheen haar dichtbundel Schaduw. In 1932 woonde ze weer in Antwerpen, in de Carnotstraat, waar ze een jaar later stierf. In 1936 verscheen postuum haar dichtbundel Maart-April (1936).
Aanbeden en verguisd
In literaire kringen werd Alice Nahon zowel aanbeden als verguisd. Auteurs zoals Gerard Walschap en Marnix Gijsen bewonderden haar werk, maar een experimentele auteur als Paul van Ostaijen vond er niets aan. Bij het brede publiek had ze veel succes, juist vanwege haar toegankelijke en sentimentele verzen.
Nahon had de reputatie een brave, katholieke en ietwat ziekelijk vrouw te zijn, maar de realiteit was anders. Ze was een graag geziene gast in anarchistische en avant-gardistische kringen en ze had een relatie met Fernant Berckelaers, alias de avant-gardekunstenaar Michel Seuphor, en later met de journalist en publicist Paul Pée.
Alice Nahon in het Letterenhuisarchief
Het Letterenhuis bewaart het handschrift van de bundel Op zachte vooizekens, 35 met de hand geschreven vellen. Daarnaast zijn er ook zeer vele andere gedichten in haar archief aanwezig, waaronder ongepubliceerde verzen en de allerlaatste gedichten die ze schreef, Ik dank u voor drij rozen en Het halssnoer. Al deze gedichten zijn geschreven in een net en zwierig handschrift, in pen of potlood, in notitieboekjes, schriftjes of op losse vellen. Het gedicht Avondliedeke III uit Op zachte vooizekens met daarin haar bekendste verzen heeft een ereplaats in de permanente tentoonstelling van het Letterenhuis:
’t is goed in ’t eigen hert te kijken, nog even vóór het slapengaan,
of ik van dageraad tot avond, geen enkel hert heb zeer gedaan.