Overslaan en naar de inhoud gaan

Olivia Umurerwa Rutazibwa leest 'De zwarte kost' van Cyriel Buysse

Back to the Future met 'De zwarte kost' - een ongemakkelijk verhaal dat aan het denken zet en thuishoort op onze essentiële leeslijsten.

Cyriel Buysses 'Zwarte kost'

door Olivia Umurerwa Rutazibwa

[Intro]

Ik las Cyriel Buysses novelle De zwarte kost (1898) in de schemerzone tussen het rampzalige jaar 2020 en diens evenwaardige opvolger 2021. Het is me nog steeds niet helemaal duidelijk wat ik precies las. Een antikoloniaal/antiracistisch pamflet? Een verdoken apologetisch stuk, dat slechts de hoogmoed en de rotte appels van het koloniale avontuur aanklaagt, zonder de structurele kern van de zaak substantieel te raken? Een vlammende kritiek op een economisch model dat functioneert door uitbuiting, extractie en exploitatie van de meerderheid van de planeet door een numerieke minderheid? Is de novelle ook een kritiek op racisme? Racisme, die ideologie van duidelijk afgelijnde hiërarchieën die het economische model mogelijk, onzichtbaar en dus aanvaardbaar maakt.

**

De uitnodiging om De zwarte kost te bespreken bracht me terug naar de lessen Nederlands in mijn Vlaamse middelbare schooldagen van de jaren negentig. De novelle stond niet op onze verplichte leeslijst, noch enige noemenswaardige andere ‘Congo’-literatuur. Ik herinner me vertaalde sonnetten van Shakespeare die ik wel kon smaken, de fascinerende eerste sporen van de Nederlandse taal in de zin ‘Hebban olla vogala’, Mariken van Nieumeghen, Paul van Ostaijens ongedisciplineerd dansende woorden op het blad... Er was ook een resem meer hedendaagse boeken van mensen zoals Willy Spillebeen, Willem Elsschot, Hugo Claus, waarvan ik meekreeg dat ze kwaliteitsvol waren en ik ze dus goed moest vinden. Maar ik had toen vaak het gevoel dat ik een paar afleveringen van het leven had gemist om ze volledig te kunnen begrijpen. Het boek dat me uit die tijd het meest is bijgebleven is Rosalie Niemand. Een uitermate deprimerende roman van de Brugse Elisabeth Marain over de geestelijke gezondheidszorg. Een boek waar ik nog altijd niet goed van ben. Ik herinner me dat ik me toen afvroeg waarom ik als zeventienjarige zoveel ellende moest lezen. Dat is wat ik me herinner van de ‘Vlaamse’ canon uit mijn jeugd.

Fast Forward naar vandaag: we ‘herlezen Congo’ in een Vlaanderen waar eindelijk – na decennia bloed zweet en tranen van velen – ruimere aandacht is voor dekoloniseren en antiracisme. (Dat niet iedereen een radicale, revolutionaire en antikapitalistische invulling geeft aan deze woorden en velen stiekem hopen of denken dat het gewoon synoniemen zijn voor integratie, inclusie, tolerantie en diversiteit – laat ik hier even ter zijde.)

**

In dit essay vraag ik me af wat de bijdrage kan zijn van een boek als De zwarte kost uit 1898 in onze dekoloniseringspogingen anno 2021. De vraag of Cyriel nu ‘’ne goeie was of nie’ laat ik voor wat ze is. Tegenwoordig probeer ik – met vallen en opstaan – minder de gevoeligheden van de gangbare hoofdpersonages van onze antiracistische gesprekken (de witte meerderheid) centraal te stellen en meer aandacht te schenken aan de reële protagonisten (zij wiens levenskansen en -kwaliteit door de jaren heen tot op de dag van vandaag negatief gekleurd worden door racisme). Sarah De Mul schreef eerder al dat De zwarte kost niet simpelweg in termen van koloniaal versus antikoloniaal kan worden gelezen. Ik heb ook die indruk. Ik blijf met het gevoel achter dat het om antiracisme light gaat, zo licht dat we ons de vraag kunnen stellen of het effectief om antikolonialisme gaat dan wel om een intern debat over meer of minder progressieve moraliteit. (Een beetje zoals hoe wit progressief Vlaanderen uiteraard niet racistisch wil zijn, maar zich niet automatisch kan engageren voor anti-systemisch, antiracistisch activisme dat hun positie op de sociale ladder ter discussie stelt. En niet alleen zij.)

Ik ga ook geen literaire kritiek aanleveren. Ik blijf bij mijn leest en maak er een pedagogische denkoefening van. Terugdenkend aan het vak Nederlands van mijn jeugd vraag ik me af: nemen we De zwarte kost op in de essentiële leeslijsten? Mijn criterium is de mate waarin dit zou bijdrage aan het dekoloniseren van onze samenleving.

De debatten over dekoloniseren zijn lang en uiteenlopend. Hier houd ik het bij: dekoloniseren gaat over het ontmantelen van wat James Baldwin ‘de leugen’ noemde. In zijn recente boek Begin again. James Baldwin’s America and its urgent lessons for our own, legt Eddie Glaude Jr. uit waar die leugen om gaat: de leugen van het waardeverschil van (mensen)levens en alle structuren in de samenleving die deze kloof in stand houden. Denk bijvoorbeeld aan hoe de arbeidsmarkt, de landsgrenzen, het migratiebeleid, het onderwijs en de curricula, de media of de politiek functioneren. Wiens leven (wiens levenskwaliteit) wordt gekoesterd? Welke levens mogen we negeren? Welke levens zijn misbaar of inwisselbaar? Baldwin had het concreet over de Amerikaanse samenleving en het verschil tussen de waarde van een wit Amerikaans leven en die van de Afro-Amerikanen. Als we uitzoomen naar onze huidige globale context waar we eindelijk ook aandacht hebben voor de klimaatcrisis, kunnen we gerust nadenken over het waardeverschil van het leven in het algemeen.

**

[Synopsis]

De zwarte kost is een enorm dankbaar staaltje literatuur om hierover na te denken. Net zoals in de andere werken in deze reeks, zijn er weerkerende thema’s van onverbloemd racisme en het rangschikken van mensen en beschavingen; van seksisme en geweld tegen vrouwen; van hoogmoed, hebzucht en identitaire onzekerheid; van onnoembaar geweld en dito wreedheid; en van misplaatste goede bedoelingen. De voorouders van ons huidig ontwikkelingssamenwerkingsdenken en -doen.

**

De novelle is een opmerkelijke Back to the Future-ervaring eigenlijk. Pijnlijk (herkenbaar), bij momenten ook grappig, ontmoedigend maar ook leerrijk. Pijnlijk, omdat hoewel het verhaal zich aan het einde van de 19de eeuw afspeelt het toch onnoemlijk veel herkenbare taferelen op de 21ste-eeuwse lezer afvuurt. Beschrijvingen van Afrikaanse mensen als dieren, die vraagtekens plaatsen bij hun menselijkheid. (Zij die spontaan met het hoofd beginnen te schudden, à la ‘dit is toch echt niet meer van onze tijd’, verwijs ik naar de banaliteit van voetbalsupporters die zich verliezen in apengeluiden telkens als een zwarte profvoetballer de bal raakt.) Ontmoedigend, om dezelfde reden. Dat het leven in een fictief Vlaams dorp dat zich over ‘de Congo’ buigt, zo veel gelijkenissen vertoont met zowel de afkeer alsook de exotiserende fascinatie of onwetendheid ten aanzien van Afrika nu, bijna 130 jaar later, is diep deprimerend.

Verrassend grappig ook. Buysse heeft een scherpe pen en een doordringend observatievermogen, en dat brengt af en toe de nodige humor. Zonder het zo te noemen krijgen we geregeld feministische kritieken voorgeschoteld. Hoofdpersonage Massijn heeft een hele reeks kleine kantjes, en ‘mansplaining’ is er eentje van. Aan pijnlijke, diep-racistische en seksistische obscene verhaallijnen geen gebrek in De zwarte kost. Tegelijkertijd slaagt Buysse erin een bepaalde snaar te raken die de lezer doet begrijpen hoezeer dit, naast obsceen en gewelddadig, ook een ‘verhaal des mensen’ is. En in die zin is het dus ook een zeer leerrijk verhaal, indien we de bewuste keuze maken om Cyriel Buysse genereus en generatief te lezen, dat betekent: lezen zonder je blind te staren op het eens zijn of niet of op het appreciëren of niet, maar ongeacht wat er staat, open staan voor de inzichten en ideeën die het bij je losmaakt.

**

De zwarte kost speelt zich af in een fictief dorp in Vlaanderen, Axpoele, aan het einde van de 19de eeuw, toen Congo Vrijstaat (die naam is zo ongelooflijk obsceen dat hij perfect samenvat wat er mis is met kolonialisme als systeem en ideologie!) nog het privébezit was van Leopold II. Axpoele, waar doorgaans geen zak te beleven valt, is in rep en roer wanneer Fortuné Massijn pronkend met twee Congolese prinsen in het dorp arriveert. Badoe en Soera (we weten nu waar de Jommekes hun mosterd haalden) worden voor het gemak omgedoopt tot respectievelijk Albert en Boudewijn (ja, die prinsen). Buysse schildert Massijn af als een gebrekkig personage dat constant snakt naar status en aandacht. De andere personages komen er niet veel beter uit in De zwarte kost. Een bont gezelschap van drinkende, roddelende en liegende dorpelingen die niet het fatsoen hebben om hun rauw-racistische ontzetting bij het zien van de twee prinsen te verbergen. Door het verhaal heen krijgen we de indruk dat de personages een groeiproces doormaken – Massijn begint obsessief over Congo te lezen en besluit uiteindelijk daarnaartoe te gaan, Axpoele is, uiteraard, opnieuw in rep en roer – maar op het einde van de rit krijgen we eerder de indruk dat Buysse er zelf niet veel van gelooft. De vrouwen in het verhaal (Massijns zus en moeder en zijn lief Eulalia, en de mysterieuze Khamissi) spelen enerzijds een figurantenrol, maar zijn anderzijds ook het vehikel via wie de verteller indirect zijn scherpste kritiek uit over de kleingeestigheid van de dorpelingen en de hypocrisie van de koloniale onderneming.

De zwarte kost leest belachelijk pijnlijk actueel en kaartte in 1898 dus heel wat hedendaagse thema’s aan waarvan we nog steeds vaak denken dat ze nieuw zijn. Dat is misschien al een eerste aanwijzing dat de novelle een nuttige aanvulling zou zijn in onze eindtermen. Ook ons dagdagelijks ‘publieke debat’ zou voordeel halen bij een wijdverspreide bekendheid met De zwarte kost. Het zou ons helpen komaf te maken met argumenten als: ‘je moet de kolonisatie begrijpen door de bril van de heersende moraliteit toen’ (het boekje schreeuwt het morele failliet van de koloniale onderneming werkelijk van de daken, niet alleen door op Leopold of de heersende elite te schieten, maar door de koloniale onderneming te linken aan de diepste verlangens van de kleinste Vlaming); of ‘da’s allemaal verleden tijd’ of ‘we moeten eerst in detail de feiten van wat er echt gebeurd is in kaart brengen voor we iets concreet aan dekoloniseren of antiracisme kunnen doen’ (dit zijn afleidings- en afremmings-manoeuvres ten dienste van de status quo). Buysse heeft het in 1898 al allemaal gesnapt, nog voordat William Henry Sheppard, Mark Twain of E.D. Morel de horror van de Congo Vrijstaat wereldkundig maakten.

Dat betekent dat we het altijd al geweten hebben eigenlijk, diep vanbinnen.

Dit doet me denken aan de eerste zin van Sven Lindqvists magistrale boek Exterminate all the brutes (1992).

You already know enough. So do I. It is not knowledge that we lack. What is missing is the courage to understand what we know and to draw conclusions. (1992, p. 2) 

‘Je weet al genoeg. Ik ook. Het ontbreekt ons niet aan kennis. Wat we missen is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.’

Er is nu meer dan ooit toegang tot een onnoemlijk groot volume aan materiaal, data, studies en verhalen, zeker voor wie de macht en de middelen hebben om eindtermen en curricula te bedenken en in elkaar te boksen. We kunnen zeker ook nog meer middelen steken in vertalingen en het optekenen van de vele (orale) postkoloniale kronieken die Vlaanderen rijk is: de ervaringsdeskundigen van de kolonialiteit (asielzoekers, geracialiseerde en andere minderheden, mensen die in armoede leven). 

 

[De zwarte kost in de antikoloniale/antiracistische canon?]

Aan bronnen geen gebrek dus, maar de vraag is hoe we erin slagen om een curriculum in elkaar te steken dat ons van meet af aan dwingt om aan de slag te gaan met de implicaties van dekoloniseren. En of De zwarte kost in deze oefening past.

Het korte antwoord is ja, maar niet in isolatie. Ja, want De zwarte kost is heel erg goed in het aankaarten en illustreren van ‘de leugen’ op microniveau, en hoe die intiem verstrengeld is met verlangens rond status, zingeving, maar ook met macht en hebzucht. Het is een bijzonder doeltreffend pamflet om de meer welmenenden onder ons aan het denken te zetten. Zij die denken positief gefascineerd te zijn door bijvoorbeeld ‘Afrika’ of er hun carrière of levenswerk van maken om het continent ‘te helpen’.

Tegelijkertijd belichaamt De zwarte kost de leugen ook. De zwarte kost heeft dus goed gezelschap nodig om haar doel niet voorbij te schieten. Als alleenstaande interventie blijft het steken in het wit-centrische karakter van te veel van onze antikoloniale en antiracisme- gesprekken. Het gaat hier niet over identiteit, in de zin van ‘Buysse is een witte stem en kan zich daarom niet inleven in de koloniale ervaring’. Het argument is structureel: individueel literair talent en inbeeldingsvermogen krijgen nooit het gapende gat in onze canon opgevuld, waar alle niet-witte, (niet-mannelijke, niet-…) stemmen hadden moeten zitten.

**

Dat brengt me terug bij Badoe, Soera, Eulalie, zus en moeder, en de belangrijkste van allemaal (de titel gaat tenslotte over haar): Khamissi. Deze laatste is in het verhaal herleid tot een foto van een vrouw in Congo waar Massijn blijkbaar een ‘liefdesrelatie’ mee had (sorry, ik had spoiler alert moeten zeggen, maar aangezien dat dat de plotwending is in bijna elk slavernij- en kolonisatieverhaal, misschien ook niet). Over Eulalie en co. had ik het eerder al. Badoe en Soera belichamen alles wat er mis is met ons integratiediscours: de ‘anderen’ (barbaren) zijn te beschaven, ze zijn bovendien enorm interessant (denk aan couscousavonden, inleefreizen, dia-avonden…), maar we kunnen er nooit helemaal zeker van zijn dat ze echt en oprecht geïntegreerd zijn. ‘Wat zeggen ze als ze in hun eigen taaltje spreken? Steken ze ons een mes in de rug zodra ze de kans krijgen? Zullen ze, als puntje bij paaltje komt, niet altijd voor hun eigen soort kiezen?’ Massijn keert zich uiteindelijk af van de prinsen die met hem naar Congo afreizen en blij zijn weer thuis te zijn. Van belang hier is dat geen van hen, en Khamissi al helemaal niet, op een noemenswaardige manier de microfoon in handen krijgt. Dit is op zich niet zo onlogisch want De zwarte kost gaat in wezen niet over hen maar over Axpoele. De obsessie met het consumeren van het zwarte vrouwenlijf, de zwarte kost, en de straf die daarop staat, is helemaal gecentreerd op het witte Vlaamse (mannelijke) zijn, a.k.a. Axpoele

De antikoloniale/antiracistische Vlaamse canon anno 2021 moet het over Axpoele hebben, maar het zwaartepunt moet verschuiven naar de morele protagonisten van de kolonisatie. Dat houdt in dat de canon inzicht moet geven in hoe het dorp verbonden is met rest van de wereld.

Dus op de schoolbanken zou De zwarte kost best vooraf worden gegaan door al die bestaande literaturen van de ‘verworpenen der aarde’ zoals Fanon het zou zeggen. Maar evengoed ook de moed om bindende stappen te ondernemen in de herziening van de lerarenopleidingen, in het afschaffen van het hoofddoekenverbod voor en in de klas, en in het aantrekken van een lerarenkorps dat onze huidige samenleving weerspiegelt.

Het gaat niet om het cancellen van de witte stem maar om actief en doelbewust de oververtegenwoordiging van die stem in de globale canon weg te werken. De witte canon laat ons in het beste geval toe om racisme en kolonialisme aan te kaarten of in kaart te brengen. We hebben de rest van de wereld, als experts, nodig om de canon om te vormen tot een instrument dat het mogelijk maakt om racisme en kolonialisme niet alleen te zien maar ook te ontmantelen.

**

Het ingenieuze aan Buysses De zwarte kost is dus dat het zowel Baldwins leugen aankaart als belichaamt. Welke leugen en wiens Witte Onschuld (zie Gloria Wekker) overeind blijft na onze passage in Axpoele en Congo en terug is niet meteen duidelijk. Dit is een pertinente vraag. In het bijzonder in progressieve, welmenende kringen. In het bijzonder voor iedereen die zich deze zomer (voor de zoveelste keer) heeft voorgenomen om na #BlackLivesMatter de oproep om alles te dekoloniseren gehoor te geven en echt een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving.

Dus: jazeker, De zwarte kost in het curriculum, maar ergens na Zora Neale Hurston, Suzanne en Aimé Césaire en Frantz Fanon, en met Anton de Kom naast Lindqvist, en Hermina en Otto Huiswoud, de vele historici, novellisten, poëten, filmmakers van de koloniale diaspora.

Voor zo’n herziene en constant muterende ‘Vlaamse canon’ teken ik meteen.

 

Biografie Olivia Umurerwa Rutazibwa

Olivia Umurerwa Rutazibwa (1979) is Belgisch-Rwandese politieke wetenschapper en senior lecturer European and International (Development) Studies aan de University of Portsmouth in het Verenigd Koninkrijk. Ze is voormalig columnist and Afrika redacteur bij MO* Magazine.

Meld je aan voor de nieuwsbrief