Kruipt het bloed waar het niet gaan kan? Over Frans Demers' 'De halfbloed' (1932)
door Mathieu Charles
‘Het ras van de halfbloeden biedt typen aan zoowel mannelijke als vrouwelijke die op physisch gebied zeer aantrekkelijk zijn in de oogen van het blanke ras.’ Frans Demers in De halfbloed
De titel van dit toneelstuk maakte me erg nieuwsgierig aangezien ik zelf binnen en buiten de kaders van de term ‘halfbloed’ probeer te navigeren. De perceptie van personen die gelabeld worden als ‘halfbloed’ of ‘dubbelbloed’ (overigens ook een term die ik niet volledig onderschrijf), wordt volledig door zogenaamd ‘ras’ bepaald. Want als we ervan uitgaan dat iemand half, dubbel of gemengd is, dan impliceert dat het bestaan van volledig, één en puur.
Rassendenken schept een beeld van de mensheid dat heel eng is afgebakend. Het gaat hierbij niet enkel over kleur, maar ook over hoe bepaalde lichamen bewegen, geuren en geluid maken. De criteria voor mens-zijn zijn daarbij onlosmakelijk verbonden met een westers en Europees ideaal van beschaving. In werkelijkheid is identiteit een behoorlijk ambigue ervaring en gaat het rassendenken voorbij aan de dynamische, fluïde en complexe aard van de menselijke soort. De zogenaamde onzuivere mensen werden daarom in een hiërarchie van ‘net-niet/niet-wit’ geplaatst binnen een universele doch ongelijke en voorwaardelijke menselijkheid. Voor Frans Demers (1905-1993), en vele auteurs voor hem, is zogenaamde onzuiverheid van ras voer voor een tragedie die hybriditeit voorstelt als het monster van Frankenstein.
Raciale implicaties
Rassendenken is diepgeworteld in de eurocentrische wereld. Het bepaalt al eeuwen hoe de mensheid wordt gecategoriseerd in een hiërarchie van zogenaamde rassen met witte mannen aan de top. In Black Feminist Thought (2000) argumenteert Patricia Hill Collins overigens dat de objectivering en categorisering van ondergeschikte groepen altijd samenhangt met onderdrukking en dominantie. Die categorisering werd dus ontworpen om de verschillende volkeren die door de Europeanen werden ‘ontdekt’ te onderwerpen aan een mensbeeld dat de superioriteit van Europese beschavingen bevestigde. Die geschiedenis speelt zich niet louter in het verleden af maar werkt nog steeds door. Wetenschap, cultuur, ethiek, politiek, economie, geografie, tijd enz. zijn allemaal afgestemd op Europa als centrum van de wereldgeschiedenis.
Bovendien werd dat denken structureel uitgedragen in de verschillende Europese koloniale projecten wereldwijd. Hoewel het in de geschiedenis niet vreemd was dat verschillende bevolkingsgroepen zich ‘vermengden’, werd dat met de komst van de rassenleer onwenselijk omdat het de opgelegde koloniale orde verstoorde. Maar omdat de globale expansie van Europa onvermijdelijk samenging met seksuele contacten, werden die ‘mengelingen’ noodgedwongen onderverdeeld in meerdere subcategorieën. Zo ontstond ook de ‘halfbloed’. Er zijn afhankelijk van regio, taal en kleur verschillende benamingen voor mensen die een ‘mix’ zijn. Het zijn echter allemaal benamingen die zich verhouden tot een ondergeschikt zijn aan de absolute dominantie van witheid en zogenaamde zuiverheid.
In het begin van zijn theatertekst De halfbloed beschrijft Frans Demers mensen die ‘halfbloed’ zijn als fysiek aantrekkelijk voor witte mensen. Europeanen, en bij uitbreiding het Westen, hebben inderdaad al eeuwen een fascinatie voor mensen die een ‘mix’ zijn. Ze staan tegenwoordig symbool voor een ideale post-raciale wereld, worden begeerd door hun nabijheid tot witheid en ogen net niet te bedreigend, en net wél ‘exotisch’ genoeg. Ze bevinden zich afhankelijk van context en omgeving in zowel gemarginaliseerde als geprivilegieerde posities. Daarnaast worden ze in de Westerse context regelmatig naar voren geschoven als ‘token’ van diversiteit en het levende bewijs van harmonie tussen de verschillende zogenaamde rassen. Dat is geen nieuw fenomeen. In de koloniale geschiedenis werden ze ook al gebruikt als buffer tussen de oorspronkelijke bevolking en witte kolonialen, ingezet op plantages als opzichters en geïnstrumentaliseerd in de verdere onderdrukking van gekoloniseerde en tot-slaaf-gemaakte mensen.
In de tekst van Frans Demers is Jean Joubart de ‘halfbloed’. Jean wordt in tegenstelling tot de aantrekkelijke ‘halfbloed’ echter beschreven als fysiek onaantrekkelijk: hij ‘behoort niet tot die categorie omdat zijn gezicht eer grof van lijn is en de lippen dik zijn. Zijn gestalte is eer gedrongen. Hij is breed uitgebouwd. Driftig van natuur’. Maar Joubart, hoewel ongewenst door zijn vader, ‘Genoot een degelijke opleiding in Europa’ en ‘was dus gedurende vele jaren onttrokken aan het milieu van zijn geboorteland. Zijn houding van beschaafd man is ongedwongen.’
Demers maakt in de beschrijvingen van Jean dus al meteen zijn visie duidelijk: de absolute verheerlijking en superioriteit van Europa als centrum van de beschaafde wereld. Dat wordt in het stuk meerdere keren benadrukt via het personage van Jean Joubart maar ook via Mandefu. Mandefu is geen ‘halfbloed’ maar hij heeft ook gestudeerd in Europa en wordt daarom beschreven als ‘ontwikkelde n****’. Hij zegt op een bepaald moment tegen Jean: ‘ze hebben je primitief verstand ontwikkeld, zoodat het geworden is als dat van de blanken’, wat wijst op geïnternaliseerd racisme, de overtuiging dat witte mensen inderdaad ontwikkeld zijn en Zwarte mensen primitief, maar ook het geloof dat Zwarte mensen dankzij de beschavingsmissie, althans in hun hoofd, wit kunnen worden.
Kritiek en frustratie
Wat ook opvalt zijn de kritieken en bedenkingen die verschillende personages uiten over het koloniale beleid. Wanneer Mandefu bijvoorbeeld met Jean over de koloniale ambtenaar Vergoot spreekt, zegt hij: ‘ja, maar als het eenmaal zoo ver komt, dat mijn volk beseft, dat het voor hen kinderspel is die blanke parasieten uit hun land te verjagen […] dan zal hij als één van de eersten boeten, geloof me.’ Hoewel Demers duidelijk doordrongen is van racistische beelden waaruit blijkt dat Europa superieur is, lijkt hij tegelijkertijd begrip en sympathie te tonen voor Mandefu’s drang om de witte kolonialen te verjagen. Maar ik stel mezelf daarbij de vraag of Frans Demers hiermee de legitimiteit van het koloniale project ter discussie stelt, aangezien het toneelstuk de racistische witte, eurocentrische blik op Zwarte mensen heel scherp zichtbaar maakt. Dat was voor mij heel moeilijk om te lezen. Inderdaad, hoewel dit verhaal in 1932 gepubliceerd werd, blijkt het nog steeds relevant: Demers maakt duidelijk dat ondanks aangepaste terminologieën er niet veel veranderd is in het dominante wereldbeeld. Tegenwoordig lijkt bijvoorbeeld de beschavingsmissie verder te leven in ontwikkelingssamenwerking, terwijl het echte motief, namelijk de kapitalistische rooftocht, ongemoeid blijft.
We ontmoeten Jean als directeur van een reis- en expeditieagentschap in ‘een tropenstad’. Demers specificeert niet waar we zijn, we weten alleen dat het verhaal zich afspeelt in een Centraal-Afrikaans land. Jean is er komen wonen met zijn echtgenote Anna, een witte vrouw. Zijn ervaring als ‘halfbloed’ wordt in enkele situaties geschetst om zo de evolutie van zijn denken en verscheurdheid in beeld te brengen. Hij wil zichzelf in alles onderscheiden van de Zwarte mensen in zijn omgeving. Net als Mandefu heeft hij ook racisme geïnternaliseerd en reproduceert hij dezelfde racistische patronen als de witte kolonialen. Dat wordt pijnlijk duidelijk op een cruciaal moment in het stuk: de ontmoeting tussen Jean en zijn van hem vervreemde moeder, Samengu, die plotseling in zijn gang staat. Er wordt amper een woord gesproken maar bij het zien van zijn moeder wordt de afkeer en de schaamte die op Jeans gezicht te lezen zijn in detail beschreven.
Door verschillende incidenten groeit de frustratie over en de loskoppeling van zijn aangenomen witheid. Zo wordt hij bijvoorbeeld niet erkend als leidinggevende door De Loo, zijn witte ondergeschikte medewerker. De Loo zegt op een zeker moment: ‘Ik wil wel bevolen worden maar niet door een halve n****.’ Dat erkenningsprobleem komt bovendien niet alleen van een witte werknemer zoals De Loo maar ook door de zwarte werknemer Fwelu, die zegt enkel de autoriteit van witte mensen te erkennen. Hier blijkt de idee van witte superioriteit niet alleen van witte mensen te komen, maar deel uit te maken van het sociale weefsel en gereproduceerd door alle actoren, ongeacht hoe ze geracialiseerd worden.
Daarnaast is er iemand zoals Vergoot, een koloniale ambtenaar en vriend van Jeans vader, die Jean benadert als vriend en medestander, maar hem achter zijn rug vernedert en saboteert. Zo probeert Vergoot Anna te verleiden en los te rukken van haar echtgenoot Jean, waarbij hij racistische argumenten gebruikt die aangeven dat rassenvermenging geen goed idee is: ‘Een blanke vrouw die met een halfbloed trouwt is niet wel wijs’, beweert hij. Wanneer Jean een van die gesprekken hoort, is hij woedend en keert hij zich niet alleen tegen Vergoot maar ook tegen Anna. Als er later in een restaurant geweigerd wordt hem te bedienen omdat hij niet wit is, escaleert de situatie en slaat hij de restauranthouder in elkaar. Hij gaat daardoor tien dagen de gevangeniscel in en wordt ontslagen door zijn werkgever. Ondanks alles blijft Anna trouw aan hem, zelfs wanneer Jean haar afwijst, haar dreigt te verkrachten en uiteindelijk eist dat ze terug naar Europa gaat. Maar zoals herhaaldelijk blijkt, staat haar liefde voor Jean haar neerbuigende houding en racisme ten aanzien van de Zwarte bevolking niet in de weg.
Minderwaardig
De halfbloed reproduceert niet alleen racistische vooroordelen over minderwaardige Zwarten, superieure witten en de verscheurdheid van de ‘halfbloed’. Vrouwen worden doorgaans, net zoals n****s, als naïef afgeschilderd en Anna wordt behandeld alsof ze een kind is, wat tot uitdrukking komt telkens wanneer Jean en Vergoot haar ‘kindje’ noemen wanneer ze haar aanspreken.
De vergelijking met kinderen, het kindse en niet ontwikkeld zijn komt regelmatig voor in de tekst met betrekking tot zowel vrouwen als de gekoloniseerde bevolking. Dat is niet toevallig. In de jaren 1960 suggereerde Philippe Ariès, een Franse historicus gespecialiseerd in middeleeuwse geschiedenis, dat de kindertijd geen natuurlijk fenomeen is, maar een construct van de moderniteit. Ariès publiceerde een studie van schilderijen, grafstenen, meubels en schoolarchieven, waaruit blijkt dat kinderen vóór de 17de eeuw werden voorgesteld als kleine volwassenen. Dat wil dus zeggen dat gelijktijdig met de Europese koloniale expansie, tegelijkertijd met het ontstaan van het rassendenken, het moderne concept van ‘het kind’ vorm kreeg en kindertijd en volwassenheid van elkaar werden losgekoppeld.
Met de militaire bezetting en exploitatie van de koloniën in Zuid- en Noord-Amerika, Afrika en Azië ontstonden de materiële voorwaarden voor de opkomst van een nieuwe Europese bourgeoisie die een systeem zou installeren dat zowel in de koloniën als op eigen grondgebied kon worden gebruikt en waar kindertijd een andere invulling en positie kreeg. Dankzij de gestolen materiële welvaart werden kinderen in Europa overhandigd aan opvoedingsinstituten die verantwoordelijk waren voor hun ontwikkeling en zorg. Wat gebeurde in de koloniën werd vertaald naar een model waarmee kinderen in Europa werden onderworpen en onderwezen. Daarnaast werd – en wordt – de metafoor van ‘het kind’ gebruikt binnen kolonialisme om gekoloniseerde bevolkingen als primitief, wild en onbeschaafd voor te stellen.
De link tussen kind en ontwikkeling wordt gebruikt in de idee dat er ook binnen de zogenaamde rassen verschillende stadia van ontwikkeling zijn. Dat zie je terugkomen in Congo tijdens de Belgische bezetting met de introductie van de évolué, een status die de mannelijke Congolees toegewezen kreeg wanneer hij zich had geassimileerd tot het Europese denken en diens waarden en normen. Toch zou een évolué niet dezelfde burgerrechten genieten als een witte persoon, en altijd formeel minderwaardig zijn aan eender welke witte persoon.
Daarnaast is er de beeldvorming rond onafhankelijkheid en de oorspronkelijke bevolking die niet in staat zou zijn om het land zelf te besturen omdat ze niet ontwikkeld genoeg is en daarom zou het land in chaos vervallen. Op dat gegeven is ook het discours en kader gebouwd rond ‘ontwikkelingshulp’ en ‘ontwikkelingssamenwerking.’ Kolonialisme heeft ook altijd ingezet op het gedwongen inprenten van Europese kennis en kennisproductie onder het mom van bevrijding van onwetendheid, ten koste van bijvoorbeeld complexe orale tradities die werden uitgewist.
Feminisme
De link tussen het kind, de vrouw en de gekoloniseerde is niet uit de lucht gegrepen. Ook in de jaren 1960 werd opgemerkt dat in een patriarchaal systeem vrouwen fungeren als een ‘laatste kolonie’. Feministische intellectuelen van die generatie, zoals Claudia von Werlhof, Maria Mies en Veronika Bennholdt-Thomsen, wezen er immers op dat de vrouw nog steeds beschouwd werd als het laatste territorium dat geëxploiteerd moest worden. Bovendien, zoals Aminata Ndow schreef in haar bespreking van Cottenjés Dagboek van Carla, is het wel belangrijk om de medeplichtigheid van witte vrouwen en wit feminisme in het uitdragen en gedogen van racisme, kolonialisme en patriarchale machtssystemen zichtbaar te maken.
In diezelfde tijd maakt Shulamith Firestone ook belangrijke kanttekeningen. Zo schrijft ze dat zowel vrouwen als kinderen als aseksueel en puurder dan mannen werden gezien. Hun inferieure status werd verhuld door een rookgordijn van ‘respect’. Er werden geen serieuze zaken besproken of er werd niet gevloekt in de aanwezigheid van vrouwen en kinderen. Ze kregen allebei mooie doch niet zozeer functionele kleding en kregen taken als huishouden en huiswerk toegewezen. Beiden werden als intellectueel niet gelijkwaardig beschouwd.
Kinderen leerden hun status als kind te gebruiken om zaken te verwezenlijken, vrouwen hun vrouwelijkheid. Zo kun je dit ook uitbreiden naar gekoloniseerde personen die zich gingen gedragen in de aanwezigheid van de kolonisator op een manier die tegemoetkwam aan het beeld dat die kolonisator van hen had. Dat creëert eveneens de stereotypen die tegenwoordig nog steeds met verschillende groepen gepaard gaan, of ze nu onderdanig zijn of weerbarstig, in beide gevallen een reactie op koloniale witheid.
Zwarte Messias
Frans Demers gebruikt veelvuldig stereotypen en maakt van de inwoners van zijn niet-benoemde kolonie een ongeorganiseerde groep die pas tot gezamenlijke concrete acties komt wanneer de ‘verwesterde’ Mandefu en de gerekruteerde en ‘geradicaliseerde’ Jean zich bij de onafhankelijkheidsstrijd voegen. Er zijn opvallende uitspraken die een zekere ambiguïteit in zich dragen. Je kunt ze immers zowel als een kritiek op het koloniale beleid lezen als een uitdrukking van witte angst. Zo zegt Mandefu op een zeker ogenblik: ‘Voor de blanke beschaving is het ogenblik van de decadentie ingestreken’, en even later zegt Jean: ‘Jullie hebben me bewezen dat het een misdaad is mij in het leven te hebben geschopt… ik nu zal trachten er zoveel blanken uit te schoppen.’ Hoewel Demers duidelijk een zekere legitimiteit geeft aan de opstandigheid van Jean en Mandefu ten aanzien van het koloniale bestel, schemert ook de angst voor de Zwarte door, de angst voor het opstaan van een ‘Zwarte Messias’. Dat is niet onbelangrijk, want het is die angst die van Afrika tot Amerika heeft geleid tot het vermoorden van zowat alle Zwarte leiders die in onze geschiedenis de witte onderdrukking aan de kaak stelden.
Daarom is De halfbloed een interessant, doch extreem problematisch document. De mechanismen van de Europese kolonisatie komen er heel duidelijk in aan bod want Frans Demers beschrijft een breed spectrum van wat kolonialisme allemaal inhoudt. Zo komt het hiërarchische rassendenken aan bod, dat de basis vormt van verschillende vormen van Apartheid, zoals de officiële raciale segregatie in Belgisch Congo of Jim Crow-wetten in de zuidelijke Verenigde Staten tijdens dezelfde periode. Hoewel er verschillende variaties van raciale segregatie bestaan, blijft de doelstelling steeds dezelfde: de superioriteit van één groep waarborgen. Deze logica gaat verder dan ras aangezien ze ook van toepassing is op hoe ‘de vrouw’ en ‘het kind’ tijdens de koloniale expansie sociaal geconstrueerd werden als onderontwikkeld en inferieur ten aanzien van de witte volwassen man. Kolonialisme is dus een systeem dat impact heeft op zowel de externe als de interne leefwereld van Europa. Het bepaalt welke kleding, taal, uitspraak, huidskleur enz. gewenst is en creëert subcategorieën van mensen die vanuit precaire posities hun waarde moeten aantonen door assimilatie in westerse kaders. Zo is zelfs verzet alleen écht als het westers en mannelijk is. Inderdaad, in De halfbloed vloeit het verzet aan het einde van de tekst voort uit de twee verwesterde personages: Jean en Mandefu. Alleen dat verzet wordt gezien als legitiem.
Dat is in lijn met hoe verzet tegen de slavernij, zoals opstanden op plantages in de VS en de revolutie van Haïti, vanuit een wit perspectief alleen verklaarbaar blijkt door op zoek te gaan naar witte of westerse provocateurs die de regie van die strijd gevoerd zouden hebben. Het is alsof een wit perspectief niet toelaat om de Zwarte slaven of gekoloniseerden te zien als eigenaars van hun eigen strijd en ontvoogding. En dat brengt ons tot de kern van wat De halfbloed blootlegt: dat kolonialisme namelijk niet alleen over het bezetten, toe-eigenen en ontwrichten van regio’s en hun oorspronkelijke bevolking gaat, maar ook over het installeren en opdringen van Europese denkkaders en de uitroeiing van andere vormen van kennis.
Dat de mannelijke en witte visie op de wereld het superieure middelpunt van de wereld is en dat de rest van de mensheid niets zinnigs toe te voegen heeft, is een visie die De halfbloed volledig uitdraagt. Ook al toont Demers begrip voor Jeans en Mandefu’s antikoloniale strijd, die strijd blijkt alleen zinnig omdat Jean en Mandefu verwesterde mannen zijn. Zo blijft de superioriteit van het westerse en mannelijke perspectief niet alleen intact, ze wordt zelfs benadrukt. Op die manier draagt Demers als een van de auteurs van koloniale literatuur mee de verantwoordelijkheid voor het reproduceren en versterken van een destructief wereldbeeld.
Biografie Mathieu Charles
Mathieu Charles (hij/hem, 1984) is theatermaker, performer, curator, docent en schrijver. Hij schreef voor o.a. Rekto:Verso en Kif Kif verschillende recensies en opiniestukken. Momenteel werkt hij aan twee voorstellingen i.s.m. de Brakke Grond, Productiehuis Rotterdam, Right About Now Inc. en De Vooruit. Van 2015 tot 2020 werkte hij als stafmedewerker Cultuur, Jeugdwerk, Sport en Media voor het Minderhedenforum.