Nadat hij in 1947 als dichter was gedebuteerd met Kleine reeks, had Hugo Claus (1929-2008) het volgende jaar een eerste roman klaar: De eendenjacht. Hij schreef het, negentien jaar oud, in vijf weken. Het verhaal speelt tijdens de Tweede Wereldoorlog en gaat over een boerenfamilie die zich isoleert van de buitenwereld. Samen met haar minnaar Mon, vermoordde de Moeder jaren geleden haar man, Metsiers. Uit de relatie met Mon werd de zwakzinnige jongen Bennie geboren. Bennie is alleen gelukkig bij zijn halfzus Ana (de dochter van de Moeder en Metsiers), met wie een incestueuze relatie ontstaat. Als Ana zwanger is van een jongen uit het dorp, Frank Smelders, besluit ze een abortus te plegen. Ondertussen ontmoet ze de Amerikaanse soldaat Jim Braddok, die verliefd op haar wordt. Om bij Ana te zijn, laat hij zich samen met zijn oppasser Eddy inkwartieren op de boerderij. De bewoners van de boerderij accepteren de indringers niet, met een dramatische vuurgevecht tot gevolg.
Het oorspronkelijke plan was om het werk bij uitgeverij Unica in Oostende te publiceren. Om alvast promotie te voeren, ook al was de roman nog niet verschenen, schreef Claus zélf een lovende bespreking, getiteld ‘Een jongere van groot formaat’. Onder de naam van Anatole Ghekiere – een vriend van Claus – werd deze tekst in november 1948 in het studentenblad Ons Verbond gepubliceerd. De recensie beschreef het romandebuut als buitengewoon en schuwde de grote woorden niet:
De roman “De Eendenjacht” is een der sterkste werken uit de laatste jaren, en ik aarzel niet te noemen: van een tonaliteit, die wij bij ons nog niet hebben vernomen.
Tegelijk wees Ghekiere (alias Claus) erop dat sommigen het werk zouden afkeuren, door het thema van de incestueuze verhouding tussen broer en zus.
Samen met Ghekiere broedde Claus op allerlei plannen om verder reclame te maken voor het boek, zo blijkt uit wederzijdse brieven. Ghekiere opperde in een brief van november 1948 het idee van een kranteninterview én van een negatieve recensie met een ethische afkeuring:
heel zeker kan ik in de Vl.. Linie, of De Standaard een interview met jouw plaatsen op eigen naam. Ook een aantijging op morele gronden van jouw Eendenjacht. Die doe ik dan onder schuilnaam. Dit wordt O.K.
Een relletje zou immers extra aandacht voor de roman genereren.
Een publicatie door Unica kwam er niet. In 1949 diende Claus het manuscript, onder de titel De Metsiers, in voor de Leo J. Krynprijs. Die prijs werd vierjaarlijks uitgereikt voor de beste onuitgegeven roman van een – bij voorkeur – nieuw Vlaams talent. Uitgeverij Manteau stond in voor de organisatie ervan. Bij de editie van 1950 waren er elf inzendingen. De jury bestond uit auteurs Willem Elsschot en André Demedts, lector-criticus voor Manteau Raymond Herreman, componist Willem Pelemans en hoogleraar François Closset, met wie Manteau in 1936 getrouwd was.
Het werk van Claus zorgde voor pittige onderlinge discussie. Raymond Herreman, die al een tijdje met Claus in contact stond en zijn manuscript had gelezen, was een groot pleitbezorger en ook Pelemans vond Claus in aanmerking komen voor de prijs. André Demedts daarentegen vond er niets aan en ook Willem Elsschot had er geen goed woord voor over, zoals valt te lezen in het juryrapport:
Het verhaal heeft volgens mij generlei litteraire waarde en is zeer zeker niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden. Het is gewild ordinair en zo rommelig dat men onmogelijk uit de personages kan wijs worden.
Ondanks de onenigheid binnen de jury werd de prijs uiteindelijk toch toegekend aan Claus.
Een voorpublicatie van De Metsiers verscheen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (sept. 1950). Ook daar was het Raymond Herreman die Claus aanprees; zo schreef hij aan schrijver en hoofdredacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift Herman Teirlinck (1949):
Ik geloof dat wij Hugo Claus naar ons moeten toehalen. […] Van Claus heb ik voor enige maanden een roman gelezen (in handschrift), die zeer grote en zelfs buitengewone kwaliteiten heeft. Als u er mede kunt instemmen, zou ik u vragen hem eens te schrijven en hem te zeggen, dat u iets over die roman hebt vernomen van mij.
Auteur en redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift Hubert Lampo reageerde minder enthousiast in een brief aan Teirlinck op 24 maart 1950 :
Ik las de roman van Claus. Het is Caldwell, maar in het slecht. De lof om dit werk is enorm overdreven geworden.
Het antwoord van Teirlinck, die al snel overtuigd was van het talent van Claus, staat genoteerd op dezelfde brief:
Ik heb ook een te diepgaande Amerikaanse invloed betreurd. Maar de ondergrondse associaties zijn van een zeer begaafd wezen.
Het reglement van de Leo J. Krynprijs bepaalde dat het bekroonde werk diende te worden gepubliceerd bij uitgeverij Manteau: 'De schrijver van de bekroonde roman verplicht zich de uitgaverechten daarvan af te staan aan Uitg. Mij. A. Manteau te Brussel. Hij sluit daartoe met Uitg. Mij. A. Manteau een contract af op de bij deze firma gebruikelijke voorwaarden'.
Een brief van 24 januari 1950, waarin de uitgeverij aan Claus liet weten dat de prijs voor De Metsiers was, behandelde meteen het af te sluiten contract. Uiteindelijk rolde de roman in 1950 van de persen. Het boek kreeg veel aandacht, in zowat alle vooraanstaande kranten en tijdschriften in België en Nederland. Claus’ literaire talent werd bejubeld, maar er werd ook fel gereageerd – vooral vanuit katholieke hoek - op de ‘bedenkelijke’ inhoud (moord, incest, prostitutie, abortus). Zo werd Claus onmiddellijk een van de meest besproken auteurs.
Deze tekst is gebaseerd op
Kevin Absillis, ‘Je faam is, geloof ik, definitief gevestigd’. Hugo Claus’ opmerkelijke intrede in de Vlaamse letteren’. In: Het teken van de ram: jaarboek voor de Claus-studie 4 (2005), p. 235-262.
Mark Schaevers. De levens van Claus. Biografie. De Bezige Bij: Amsterdam, 2024.
Georges Wildemeersch, Hugo Claus. De Jonge Jaren. Polis: Kalmthout, 2015
[mei 2024]