Carte blanche voor zwarte schrijvers
door Sibo Kanobana
In augustus 2020 werd ik door Knack en het Letterenhuis gecontacteerd om aan de slag te gaan met het koloniale literaire erfgoed van Vlaanderen. Handgeschreven manuscripten over Congo en de kolonisatie liggen opgeborgen in het archief van het Letterenhuis: van Jef Geeraerts’ Gangreen-trilogie, Gerard Walschaps Oproer in Congo en Cyriel Buysses Zwarte kost tot tal van andere boeken, novelles, toneelstukken, dichtbundels en brieven geschreven door bekende en minder bekende Vlaamse auteurs. Hoewel ik heel wat andere katten te geselen had, kon ik een project waarbij de koloniale dimensies van onze Vlaamse literaire erfenis aan bod kwamen, niet aan mij voorbij laten gaan. De link Vlaanderen-Congo-Literatuur leunt immers heel nauw aan bij mijn persoonlijke geschiedenis en interesses.
Ik stelde voor om Afro-Belgische auteurs die koloniale teksten te laten lezen en hen carte blanche te geven bij het reflecteren over dat stukje Vlaams literair erfgoed. Het resultaat is een reeks kritische en analytische essays die de voorbije weken werden gepubliceerd op Knack.be en Letterenhuis.be en die vanuit de levenservaring van de lezer een andere blik werpen op dat erfgoed. Het is niet de eerste keer dat er zo’n oefening wordt gemaakt. Het baanbrekende werk van Bambi Ceuppens, waaronder Congo made in Flanders? Koloniale Vlaamse visies op Blank en Zwart in Belgisch Congo uit 2003, is denk ik een allereerste aanzet om kritisch te reflecteren over hoe de Vlaamse identiteit met het Belgische koloniale verleden verbonden is. Deze reeks van essays werkt daarop verder, door verschillende mensen een stem te geven in het debat over koloniaal erfgoed in Vlaanderen. Die diversiteit aan ‘zwarte’ stemmen in dialoog met koloniale literatuur is voor zo ver ik weet ongezien.
De tijd lijkt rijp. De stem van zwarte mensen is sinds de moord op George Floyd nog nooit zo helder te horen geweest. De Vlaamse (en Belgische) gemeenschap blijkt niet meer helemaal kleurenblind te willen zijn, aangezien racialisering langzamerhand wordt erkend als een sociaal proces dat wel degelijk op mensen inwerkt. Daar gaat pionierswerk aan vooraf met mensen als Dalila Hermans, Sabrine Ingabire, Tracy Bibo Tansia, Olivia Rutazibwa, Nozizwe Dube, Heleen Debeuckelaere, om er maar enkelen te noemen, die járen voordat Black Lives Matter plotseling in alle huiskamers onderwerp van gesprek werd, zich uit de naad werkten om aan het brede Vlaamse publiek duidelijk te maken wat racisme is, waar het vandaan komt en, vooral, wat het doet met mensen die het ondergaan, en welke verantwoordelijkheid we daar allemaal in dragen. De belangrijkste les die we uit dat pionierswerk kunnen trekken is tweeledig. Dat racisme ten eerste diepe wortels heeft, en in de Belgische context voornamelijk teruggaat naar het koloniale verleden, en dat ten tweede racisme niet altijd opzettelijk gebeurt, maar vaker onbedoeld is, ondersteund door vooroordelen waar je je niet alleen niet bewust van bent maar waarvan je zelfs niet weet waar ze vandaan komen.
En dat is essentieel, want anti-zwart racisme of Afrofobie ontwricht en bedreigt de levens van Belgische burgers met wie witte Belgen zeer nauwe historische, taalkundige, culturele, religieuze en familiebanden hebben. Geen enkele minderheidsgroep in dit land heeft zulke nauwe banden met witte Belgen, geen enkele minderheidsgroep in dit land is zo hoog geschoold. Toch worden zwarte Belgen dag in dag uit benaderd met allerlei vormen van exotisme en fetisjisme, toch blijkt uit onderzoek dat die het vaakst geconfronteerd worden met discriminatie op de arbeidsmarkt en woonmarkt. Kortom, ongeacht de taal die we spreken en de verwantschappen die we hebben opgebouwd met witte Belgen, als je ‘zwart’ bent dan word je telkens weer ter verantwoording geroepen. De legitimiteit van je bestaan in Vlaanderen wordt voortdurend ter discussie gesteld. En waar komt dat toch vandaan?
Menselijkheid
Of je nu wel of niet iets over ons koloniale verleden hebt geleerd op de schoolbanken, je zult wel gehoord hebben van de technologische en economische onderneming die de kolonisatie was, alsook over de beschavingsmissie die het pretendeerde te zijn. Allicht heb je zelfs al gehoord van het terreurbeleid dat gepaard ging met het oogsten van rubber op het einde van 19de en in het begin van de 20ste eeuw. Maar wat vermoedelijk vaak uitblijft, is de mens in het verhaal, en dan heb ik het over alle mensen, niet alleen de witte man en zijn onstuimige avonturen. Want dat verhaal kennen we nu wel, al horen we vooral de ongevoelige en machistische versie.
Die afwezigheid van menselijkheid wanneer we spreken over kolonisatie is wat dit project – en de boekuitgave Zwarte bladzijden, binnenkort bij uitgeverij De Geus – relevant maakt, want het schuift onze menselijkheid, emotionaliteit, twijfel, rationaliteit en intellect naar voren. Zij die meestal fungeren als het koloniale decor, zijn in deze reeks essays protagonisten die luisteren, lezen, spreken, interpreteren en een standpunt innemen. Het project presenteert de perceptie van mensen die de consequenties van de kolonisatie moeilijk kunnen wegcijferen. Ze dragen die namelijk mee in hun dagelijkse realiteit, ze ondergaan er de gevolgen van, zelfs al zijn ze allemaal decennia na de onafhankelijkheidsgolf van Afrikaanse staten geboren, zelfs al zijn ze als Belg hier getogen.
Dit project gaat inderdaad over onze geschiedenis, ons erfgoed. Jij en ik, wit, bruin en zwart. We presenteren die geschiedenis niet als een verhaal over ginder achter, noch als een verhaal over migratie in de tweede helft van de 20ste eeuw, maar als een verhaal van imperialisme en kolonisatie. We zijn allemaal de feitelijke consequentie van die lange geschiedenis, maar terwijl een meerderheid van onze landgenoten het verkiest om die oneervolle erfenis te negeren, is het voor sommigen onmiskenbaar. Dat zijn je buren, klasgenoten, medeburgers, ouders aan de schoolpoort, tramchauffeurs, postbodes, koeriers, het nieuwe lief van je zoon of dochter. Ze zijn misschien wel je kleinkinderen, of een neef die je nog moet ontmoeten. Ze tonen de menselijkheid, dus ook de pijn, de zwaarmoedigheid, het trauma, de mishandeling, de tranen, het bloed, de angst, al het niet-tastbare dat de kolonisatie heeft aangericht en hoe dat niet gewoon gestopt is in 1960, maar zijn sporen nalaat, en blijft doorschemeren tot diep in de kern van je dorp, stad of gemeente.
Om de mentale en materiële consequenties van de kolonisatie echt te begrijpen, moeten we dieper graven dan wat politieke en economische kader toelaten en kijken op een microniveau naar menselijke interacties, kijken naar wat kolonisatie doet met mensen. Alle mensen. Zo schrijft Lindah Leah Nyirenda in haar bespreking van De smeltkroes (1957) over hoe het witte mannelijke hoofdpersonage zijn koloniale macht misbruikt om zijn seksuele frustraties te verwerken: ‘Hij heeft het recht te vergeten dat Kitoko een mens is, […] Ze is niet alleen een real doll, maar ook een boksbal. Rubber voelt geen pijn.’ Door in haar bespreking het perspectief van de zwarte vrouw centraal te plaatsen zien we hoe het moreel kompas van de witte koloniaal helemaal doldraait. Hetzelfde perspectief zou het werk van Jef Geeraerts in een heel ander daglicht plaatsen. Maar in deze reeks ontdekken we ook meer vergeten werken uit dezelfde periode, zoals Paul Brondeels Ik, blanke kaffer (1971), die de psychologische ontreddering en zelftwijfel van de witte man in een koloniale context wel aan bod brengt. Dat perspectief getuigt van een zekere kritiek ten aanzien van de koloniale onderneming. Dat merkt Hugues Makaba Ntoto ook op in zijn analyse van Piet van Akens De nikkers (1959), maar hij maakt daar een belangrijke kanttekening bij: ‘In werkelijkheid komt er geen enkele “nikker” in deze roman voor, want “de nikker” bestaat alleen in de verbeelding van het koloniale bestel. Echt zijn de verzuchtingen van de arbeiders die vooral als brandstof voor de vertelling dienen. Maar Van Aken geeft hen en andere zwarte personages zelden een stem. Een gemiste kans, omdat deze personages, en vooral de mensen van vlees en bloed die de gebeurtenissen uit het boek werkelijk meemaakten, ongetwijfeld wél een hoop koesterden die universeel is: de mogelijkheid om een menswaardig en vrij leven te leiden. Deze waarheid ontbreekt in dit relaas.’ En dat is een waarheid die onomwonden in deze reeks van essays wel tot uitdrukking komt.
De kolonisatie is dus niet louter het oogsten van rubber en ontginnen van ertsen, maar het betekent ook de intieme contacten, het machtsmisbruik, de onmogelijke liefdes, de depressiviteit, de verboden levens, de verkrachte lichamen, de mishandeling, het sadisme, de littekens, het opportunisme, de verscheurde gezinnen, de gekidnapte kinderen, de gestolen generaties. Het is niet altijd zo fijn om te lezen, maar het is noodzakelijk. Congo blijkt immers niet zomaar een land duizenden kilometers hier vandaan waar de Belgen ooit de plak zwaaiden. Neen, Congo is een onderdeel van het Belgische en Vlaamse DNA.
Literatuur
En daar kan literatuur een belangrijke rol in spelen, aangezien literatuur een methode is om kennis vast te leggen, te bewaren en over te dragen. Zo toont literatuur ons hoe er op een bepaald moment en op een bepaalde plaats naar de wereld werd gekeken. En om te weten waar je naartoe gaat, moet je weten waar je vandaan komt. Terugkijken naar koloniale literatuur kan ons daar een eindje mee helpen, niet om vervolgens te censureren, en ook niet om nieuwe standbeelden in te huldigen, maar om stil te staan bij wat en wie we eren en wat en wie we negeren en vergeten, en waarom.
Het beeld van de Vlaamse koloniale ervaring dat we te zien krijgen vanuit een ‘zwarte’ lezer is vaak onaangenaam en scherp, soms verrassend, en steeds weer verhelderend, en zoals Baudouin Mena Sebu suggereert: ‘Een verhaal zoals Mupenzi (1935) vertelt ons meer over de Vlaamse tijdgeest van een eeuw geleden, en over onze koloniale erfenis, dan over Afrikanen.’ Die kennis onder ogen zien en verwerken lijkt de enige strategie om aan een gezamenlijke toekomst te werken. Het is alleen als we dat ernstig nemen en daarnaar handelen dat we met voortschrijdend inzicht samen kunnen timmeren aan een post-raciale wereld.
Politieke analyse
In de Vlaamse koloniale werken waarmee deze Afro-Belgische auteurs in dialoog treden, komt de ontreddering, absurditeit en gewelddadigheid van de kolonisatie telkens weer tot uitdrukking, expliciet of impliciet, ongeacht of het werk de daden van de kolonialen in een kritisch daglicht plaatst of net de kolonisatie voorstelt als een in essentie goedbedoelde beschavingsmissie. Een beetje eerlijkheid en kritische zin, en een oprechte erkenning van de menselijkheid van ‘zwarte’ mensen, betekent telkens weer een confrontatie met het inherente racisme dat ervoor zorgde dat bijna iedereen in Europa het koloniale project ooit een goed idee vond.
Deze reflecties zijn geen recensies, het zijn essays die geïnspireerd zijn door Vlaamse koloniale werken. Er is hier dus niet noodzakelijk sprake van een literaire analyse maar van denkwerk over de betekenis van ons cultureel erfgoed. De reacties zijn zeer divers, maar allemaal hebben ze de kolonisatie en de gevolgen ervan als belangrijke analytische lens. Verrassend genoeg is niet iedereen ziedend van woede, soms relativerend. Er worden vragen gesteld, maar de pijn is steeds zichtbaar, oprecht en pertinent.
Wat hieruit voortkomt, zijn subjectieve verslagen van mensen voor wie kolonisatie geen abstract gegeven is, geen theorie, geen ver verleden, maar iets dat hen persoonlijk raakt. Door hun huidskleur en origine, door hun aanwezigheid, maken ze de witheid van Vlaanderen en Europa zichtbaar. Hun beschouwingen doen er ons aan herinneren hoe het ideologische kader dat de kolonisatie mogelijk maakte, tot op de dag van vandaag standhoudt in de meest persoonlijke en vaak essentiële dingen des levens: liefde, familie, vriendschap, seks, identiteit, intimiteit.
Naar aanleiding van een fragment in De rode aarde (1962) van Daisy Ver Boven wordt Kika Umurisa aan een persoonlijke anekdote herinnerd met haar toen zesjarige dochter: ‘Aan tafel bij het ontbijt, begon ik over onze nakende reis, toen ik plots onderbroken werd door: ik wil niet naar Rwanda. Lalous groene kijkers straalden boosheid en angst uit. Ik reageerde verbaasd, want in de voorbije weken hadden we het hier al vaak over gehad. Foto’s gekeken, plannen gemaakt… de voorpret van een vakantie. Waarom dan? Daarom!... Dat kwam er heel gedecideerd uit, en tranen volgden. Toen ik er eindelijk in geslaagd was haar te troosten, kwam er een concreet antwoord: Ik wil niet zo zwart worden als Taté. Ik had vele versies van antwoorden bedacht, maar niet deze. Maar je wordt niet zo zwart als Taté, dat word je nooit. Hoe kom je daarbij? vroeg ik. Dat zeggen ze op school, was haar beteuterde repliek. Dat kwam flink aan.’ Lezen over wandaden van witte mannen in Congo, is één ding, maar lezen over gekoloniseerde Congolezen die de koloniale orde en het racisme internaliseren en over de zelfhaat die daarmee gepaard gaat, is iets heel anders. Dat is namelijk confronterend en hartverscheurend.
Je las wellicht ooit over nonkel pastoor die met de beste bedoelingen ter wereld naar Congo trok om het evangelie en de beschaving te verkondigen, maar je stond misschien nog niet stil bij het onbewuste superioriteitsdenken van iemand die zichzelf voor links of feministisch aanziet. Ook dat is mistroostig, want zo herkenbaar. Dat is wat Aminata Ndow ondervindt wanneer ze Dagboek van Carla (1968) van de gelauwerde feministe Mireille Cottenjé leest: ‘Als zwarte vrouw vond ik Dagboek van Carla bijzonder pijnlijke lectuur, maar het is wel een belangrijke tekst omdat het ons een inkijkje biedt in de geest van de koloniale, imperialistische feministe van die tijd en het de mogelijkheid biedt om die vorm van feminisme in een kritisch licht te plaatsen.’
De zelfverklaarde racist is geen verrassing, je weet wat je te wachten staat, je kent het gevaar en je gedraagt je naargelang die kennis. Racisme in een progressief en humanistisch jasje is perverser, het overvalt je. Je dacht dat je thuis was, in een warm en veilig nest, en dan gebeurt het. Onaangekondigd en herhaaldelijk. Daar zit een geschiedenis achter, uiteraard. Het is inderdaad beschamend te moeten beseffen hoe goedbedoelende Vlamingen de beschavingsmissie die de koloniale terreur legitimeerde, volledig onderschreven, zich toen van geen kwaad bewust. De hier besproken romans en verhalen – en vele andere koloniale teksten – zijn misschien oude verhalen, maar ze brengen heel wat van de auteurs van deze reflecties terug naar naargeestige persoonlijke ervaringen in het Europa, België en Vlaanderen van nu. Ze laten je zo meekijken vanuit hun perspectief en laten je beseffen dat racistische logica’s, weliswaar onder een andere vorm, vaak nog steeds in werking treden.
Daaruit blijkt dat als je ‘zwart’ bent in Vlaanderen, dat bestaan, leven, ademen, liefhebben, boos zijn, depressief zijn, lachen en wenen dan nooit onschuldig zijn. Het is telkens weer een politieke daad. Of je dat nu wil of niet. Iedereen kan weliswaar kiezen om daar niet op in te gaan, maar of je nu in je schulp kruipt of op de barricades van de antiracismestrijd klimt, je leert met racisme omgaan, je leert te overleven. Want je lijf is politiek, je taal is politiek, je mening is altijd politiek. Want je bent ‘zwart’, ook al ben je er niet altijd zeker over wat dat exact betekent.
Hoe deze auteurs daarmee omgaan is daarom ook niet eenduidig, en hangt in grote mate af van achtergrondkenmerken en persoonlijkheid, wat veelal niet te herleiden valt tot huidskleur of ‘zwartheid’. Kortom, je krijgt een diversiteit aan perspectieven die de menselijkheid en individualiteit van deze ‘zwarte’ mensen benadrukt, mensen die tegelijkertijd wel iets gemeen hebben. Die gemeenschappelijkheid is niet te herleiden tot eigenschappen inherent aan de ingebeelde ‘zwarte’ groep waartoe ze zouden behoren, maar is een onderdeel van de omgeving en de geschiedenis, namelijk de witte context en de koloniale erfenis.
Uiteraard zijn al deze reflecties subjectief. Sommigen schrijven ‘wit’, anderen schrijven ‘blank’, sommigen schrijven ‘Zwart’ anderen schrijven ‘zwart’. Sommigen vermijden liever het n-woord, ook als ze citeren uit 19de-eeuwse teksten, anderen verkiezen het te benoemen. Maar dat wijst niet op inconsistentie en is geen argument ter afkeuring van het gemeenschappelijke betoog dat achter alle reflecties schuilt. Die subjectiviteiten zijn immers ook waarheden die vanuit een niet-normatief standpunt een blik geven van wat een Vlaamse en Belgische gemeenschap is, en hoe ons verleden nog steeds een effect heeft op het dagelijkse leven. Die subjectiviteit is trouwens ook wat Sachka Vincent het meeste mist in de Lieve Joris’ Terug naar Congo (1987), een werk dat Congolezen wel degelijk een stem verleent maar: ‘door haar voornemen om zo objectief mogelijk te blijven, vertelt [Lieve Joris] een verhaal waarin ze haar subjectiviteit en dus haar witte privilege niet in overweging neemt.’
Teruggrijpen naar vergeten boeken die ooit succesvol waren, het teruglezen van hoe de expliciet racistische ideologie van de 19de en 20ste eeuw zich vertaalde in de dagelijkse praktijk, en rekening houden met de individuele manier waarop een geracialiseerde persoon daarmee in conversatie treedt, helpt ons beter te begrijpen hoe raciale ongelijkheden nog steeds standhouden, zelfs als racisme strafbaar wordt, zelfs al gebruiken we nieuwe woorden.
Wat we uiteindelijk leren is dat tijdens de kolonisatie geen enkele Vlaamse auteur de gekoloniseerde man en vrouw een echte stem geeft. Bovendien geeft Mathieu Charles in zijn bespreking van De halfbloed (1932) aan: ‘Ook al toont Demers enigszins begrip voor Jeans en Mandefu's antikoloniale strijd, die strijd blijkt alleen zinnig omdat Jean en Mandefu verwesterde mannen zijn. Zo blijft de superioriteit van het westerse en mannelijke perspectief niet alleen intact, ze wordt zelfs benadrukt.’ In andere koloniale werken wijzen sommigen misschien op wandaden van opportunistische witte mannen, en nuanceren de tegenstellingen tussen witte en zwarte belangen. Maar niemand daagt het systemische van de koloniale orde uit omdat er altijd een idee van een betere en ethische vorm van kolonisatie blijft bestaan. Niemand veroordeelt dus het idee van een legitieme Europese aanwezigheid in Afrika, hoewel die uitmondt in een strooptocht. In het beste geval worden alleen de stropers gehekeld. En daar is de valkuil van verhalen die de kolonisatie herleiden tot een individuele aangelegenheid, terwijl het gevestigd is in een imperialistische, racistische en kapitalistische logica. Dit project probeert net die link te leggen tussen het persoonlijke en het politieke. Het heeft immers niet als doel de zwarte bevolking in haar totaliteit als slachtoffer neer te zetten en de witte Vlamingen als ultieme boosdoener. Dat zou even kort door de bocht zijn als het rechtvaardigen van de kolonisatie met een beschavingsmissie, of zoals blijkt uit Batavia (1858) van Hendrik Conscience: kolonisatie als humanistisch project in de strijd tegen slavernij. Het doel van dit project is juist om het structurele en procesmatige van kolonialiteit aan te kaarten, te duiden op de meervoudigheid en complexiteit daarvan en hoe die analyse relevant blijft om bepaalde vormen van ongelijkheid te begrijpen en te bestrijden. Erkenning geven en legitimiteit verlenen aan een zwarte blik op onze geschiedenis en op ons literaire erfgoed is een eerste bescheiden stap in die richting. En dat is wat dit project én het boek willen zijn.