Overslaan en naar de inhoud gaan

De toneelhoedjes van Jeanne Flament

Jef Tegenbos

De rubriek ‘De Dingen’ in het tijdschrift Zacht Lawijd belicht telkens een bijzonder voorwerp uit de collecties van het Letterenhuis of het Literatuurmuseum in Den Haag. Deze keer: de toneelhoedjes van Jeanne Flament.

Het Letterenhuis en het Literatuurmuseum in Den Haag bewaren in hun collecties – naast manuscripten, correspondenties, dagboeken, agenda’s, foto’s, sculpturen, schilderijen en ander materiaal dat duidelijk onder de noemer ‘literair archief’ valt – honderden zo niet duizenden soms curieuze zaken. Ze zijn niet alle direct gerelateerd aan de literatuur(geschiedenis), maar hebben wel degelijk een verhaal te vertellen. De rubriek ‘De Dingen’ belicht telkens een of enkele van deze voorwerpen. Deze keer: de toneelhoedjes van Jeanne Flament.

 

Hoe dierbaar/duurbaar zijn dingen? Waarom zou iemand ze willen bewaren? De Belgische filosoof Jaap Kruithof (1929-2009) schreef er begin jaren negentig enkele boeiende essays over. Hij ging ook zelf tot actie over en verzamelde als een reactie tegen de wegwerpcultuur 10.000 voorwerpen, alledaagse dingen waarmee hij een groot deel van zijn huis tot privémuseum omtoverde.

Zo ver ging de Antwerpse zangeres Jeanne Flament (1872-1956) niet bij het bewaren van wat haar dierbaar was – al had ze daarvoor toch tientallen dozen nodig, vol brieven, kattenbelletjes, foto’s en facturen. Haar verzameling voorwerpen daarbij vult ‘amper’ een stevige bananendoos met daarin onder meer de sokjes die ze droeg toen ze één jaar was, haarlokken van haar moeder, wat juwelen en handtassen en driedimensionale felicitatiekaartjes voor haar heilig vormsel. En ook drie toneelhoedjes.

De dierenmutsen werden door Flament gebruikt voor de uitvoering door kinderen van enkele fabels van de 17de-eeuwse Franse auteur Jean de la Fontaine. Ze maakten deel uit van de toneelkostuums voor de uitbeelding van de fabel De kat, de wezel en het konijntje. Op de Vlaamse Erfgoeddag die in april 2023 plaatsvond onder het motto ‘Beestig’ werden ze gepresenteerd in het Letterhuis. Daar bevindt zich ook het archief van Flament.

Toneelhoedje wezelToneelhoedje konijntjeToneelhoedje kat

Van concerten tot zanglessen

Jeanne Flament was een gevierde contra-alt– de laagste vrouwelijke zangstem. Vanaf 1887 (ze was toen amper vijftien) gaf ze concerten, niet alleen in België maar ook in Frankrijk, Duitsland, Nederland en zelfs in Constantinopel. In 1905 zette ze die carrière op een laag pitje om zanglerares te worden aan het Brusselse Koninklijk Conservatorium, op verzoek van directeur en componist A.F. Gevaert. Ze zou er tot aan haar pensioen in 1937 bijna onafgebroken les geven.

In oktober 1914 vluchtte Flament, zoals veel Belgen, naar Nederland. Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbleef ze in de badplaats en kunstenaarskolonie Domburg in Zeeland. Schilders als Jan Toorop, Piet Mondriaan en Marie Tak van Poortvliet waren er zo ongeveer vaste gasten, die er het speciale ‘Zeeuwse licht’ kwamen zoeken. Ook Belgische kunstenaars zoals Frans Willems, zijn vrouw, de Vlaamse Franstalige auteur Marie Gevers, Jozef Posenaer en Jean Gouweloos vonden er tijdens de Grote Oorlog een veilig en artistiek vruchtbaar onderkomen. 

Hoe Flament in die periode in haar levensonderhoud voorzag, is voorlopig een raadsel (de ontsluiting van haar archief is een werk in uitvoering). Wel is bekend dat ze in Nederland privézanglessen gaf en een koor leidde. Ook was ze actief in liefdadigheidsverenigingen, en de uitvoering van enkele concerten en van de fabels moet in dat licht worden gezien. De opbrengsten ervan waren onder andere bestemd voor acties van het Rode Kruis van België, en voor het ‘Belgisch dubbeltje’, een spaaractie opgezet om geld in te zamelen voor de noodlijdenden in België. 

Opgevoerde fabels met kinderen in de hoofdrol

Cover van Tout près de la Fontaine

Voor de enscenering van de fabels maakte Flament gebruik van een boekje uit 1912 van A. Pradère-Niquet, Tout près de la Fontaine: les fables animées; saynètes pour enfants. De Borgerhoutse schilder Jozef Posenaer (1876-1935) ontfermde zich over het ontwerp van de hoedjes en het decor. Als spelers selecteerde Flament kinderen tussen vier en veertien jaar, deels gekozen uit de vaste inwoners uit de buurt, deels uit de groep van Belgische vluchtelingen. Een van die kinderen was het toen dertienjarige nichtje van Marie Gevers, Françoise Gevers. In de bovengenoemde fabel speelde ze de rol van het konijntje. Ze huwde later met de politicus Jean Rey, die van 1967 tot 1970 voorzitter was van de Europese Commissie. Françoise was toen al lang overleden, in 1946, net 42 jaar geworden. 

De fabels werden door Flament voor het eerst opgevoerd op 13 april 1917 in de salons van mevrouw Elout-Rose in Domburg, de weduwe van de vroegere burgemeester en schoonmoeder van de kunstenares Mies Elout-Drabbe. Op 24 juli volgde een herneming in het Badpaviljoen in dezelfde stad. En ook in Vlissingen, Middelburg en Den Haag werden de fabels vertoond. Het publiek was enthousiast over de uitvoering en de enscenering. Al waren er ook kranten die commentaar hadden over het aanvangsuur van de voorstellingen, telkens ’s avonds. Waarom geen middagvoorstelling, schreef men, ‘velen van de kleinen zouden dan op tijd hun rust hebben gehad’.

Flament, een nostalgische vrouw

Of de bewaarde dierenmutsen de originele zijn uit 1917 is niet zeker. Want later, in 1938, werden de fabels nogmaals opgevoerd, in Antwerpen, met uitsluitend Belgische kinderen. De Frans-Belgische auteur Françoise Lilar, beter bekend als Françoise Mallet-Joris, speelde als achtjarige mee in de fabel van de leeuw en het lam. Flament was toen net een jaar met pensioen en woonde in Antwerpen samen met haar zus, de zangeres Maria Soetens-Flament, en de Luikse kunstenares Madeleine Duguet. Volgens de programmabrochure uit 1938 tekende Duguet de kostuums en het decor. 

Hoe dan ook, de hoedjes waren voor Flament het symbool van een tijd waar ze later met heimwee aan terugdacht en van haar engagement tijdens de moeilijke oorlogsjaren. 

Die tijd liet haar niet los, blijkt uit haar archief. De vele brieven die tot aan haar dood bleven komen van Domburgse vrienden en kennissen en van Belgische mede-vluchtelingen getuigen er van. Madeleine Duguet, die zich erg bewust was van de culturele en sociale betekenis van de zangeres, behoedde haar archief en schonk het in 1968, twaalf jaar na het overlijden van Flament, aan het Letterenhuis.

Meld je aan voor de nieuwsbrief