Camp de Harderwijk
Zaterdag, 17 april 1915
Gisteren namiddag ging ik met de kaart van De Keyser (Vlaamsche Stem) naar de concertzaal, nu voor de omstandigheid Théâtre de la Ville. Weinig publiek. Te laat begonnen. Keus der stukken minder goed dan de vorige maal. Het spel liet ook te wenschen over. De meeste mannen en vrouwen kunnen niet eens vlot Fransch spreken. Le crime de la rue de Lourcine van Labiche en La Cruche, van … op ’t programma. Bij ’t binnenkomen der zaal zei [Henri] de Névry: ‘faites nous quelque chose de gentil.’ Dat heb ik dan ook gedaan. Of het door de Keyser, als ik het neerschreef, naar de Stem zal toegezonden worden, weet ik niet. Juffr. de Lange en de assistente apothekeres (Groote Markt) deden ook hun best om ’t spel te volgen. La Cruche vooral, met de amoureuze intrige die anders verliep dan ze zich hadden voorgesteld (mannen en vrouwen schenen minder vast in hunne liefde dan deze dames van Hollandsch standpunt uit gebruikelijk en zedelijk gewenscht achtten).
’s Avonds in ’t kamp verneem ik dat sommige leeraars hunne hollandsche soldij hadden ontvangen. Ik en anderen zouden echter moeten wachten, tot er geld kwam. Dat bleek inderdaad wel dezen morgen, daar wij van de divisie-adjudant, waar wij ons aanmelden, hetzelfde antwoord kregen.
Ik nam een stortbad. Vóór 9 uur kan men in het badlocaal binnen, mits een fooi.
Van Bedaf zond me uit Rotterdam een pakje, inhoudende een 4tal boeken, die hij van mij in bewaring had.
Ik ga voort ‘breeder’ te leven dan vroeger. Voor iemand - boodschappen doe ik echter veel minder dan vroeger - moest ik een half pond versche worst medebrengen. Ik nam dubbele dosis, waarvan de helft dan voor mij. Het vleesch is hier, meen ik, goedkoper dan in België: een pond van die worst, 55 cent. Een mooie varkenscotelet voor 20 cent. Spek 12-13 cent voor 100 gram.
’s Namiddags
Ik begon Schürmann te lezen, toen kwam bezoek heel den namiddag door. Jufr. de Lange kwam om boeken, ging ook op mr. Wisse’s cabinet de pastels van Goethals zien, en voort bleef ze babbelen (ze zei anders dat ze onmiddellijk weg moest) over een boel zaken, o.a. over de voorstelling van den vorigen dag, over de ontknooping van La Cruche en verder, want geleidelijk kwam het zoover, over het huwelijk. Ik zou beweerd hebben dat daarin de liefde, door den tijd tot sleur wordt. Zoo iets absoluuts had ik natuurlijk niet gezegd. Ook Grosjean kwam om Engelsche boekjes. En dan adjudant [Jules] Sterckx, die voor Kapitein van Ysseldyk een staat had moeten opmaken over onze twee binders. Misschien moeten die nu toch op het rapport verschijnen. Dan over de soldij. Hieromtrent sprak de man de waarheid niet. Hij beweert de staten in blanco te hebben opgemaakt, geen tarief nevens de namen te hebben vermeld. Maar uit zijn zeggen blijkt dat hij den secretaris niet meer toekent dan 10 cent; hij zegt heel goed de circulaire daaromtrent te kennen, hij wil tegen de circulaire niet ingaan, hij wil zich niet in ‘defaut’ stellen, enz. ’t Was 6 uur voor de man heenging, na tegen de Kampenaars, de cumulards, enz. te hebben gedonderd. Hoofdzaak zal wel zijn dat de onderofficieren niet verdragen kunnen dat gewone soldaten grootere inkomsten dan zij gaan kennen.
Toen ging ik uit. In de straat een opstootje. Een Belgisch luitenantje per fiets maakte zich kwaad tegen 3 Hollandsche soldaten omdat zij niet groetten. Verder in de straat nog 2 mannetjes, die hij zelfs voor den sergeant van de wacht dacht te moeten brengen. Het publiek, waaronder ook soldaten, Belgische, was op de hand der minderen. Een hollandsche burger, die me voorbijstapte vond het ongehoord dat een Belg zo iets aandurfde, wanneer dan toch de Belgen nog de Hollandsche officieren niet groeten. Ik vond dat de luitenant zich wat ijverig toonde. Tot de 2 laatste soldaten hoorde ik hem, in ’t fransch de vraag stellen: Vous ne saluez donc pas? Dat vond ik onvergeeflijk en ik stelde mij voor, dat moest ik als taalman bijgeroepen geworden zijn, ik zou geweigerd hebben te antwoorden. Aan 3 Belgische soldaten legde de officier het geval uit, naar ik meende: zoo iets als: die Hollanders verdommen het van mij te groeten. Nationaliteiten antagonisme onder … broedervolken.
Daar kwam ook [Florimond] van Cleemput aan. Ik vertelde hem kort het geval. Hij antwoordde dat hij van Hollanders en Holland helemaal genoeg kreeg. Ik bleef aanhouden dat de manier waarop de luitenant gehandeld had, was af te keuren, alhoewel ik hem volkomen het recht toekende te eischen dat hij gegroet werd. Van Cleemput ging verder van zijn antipathie tegen de Hollanders uit te spreken. Nu meer dan ooit, vooral na wat hem onder de oogen was gekomen, nl. een verloren brief, dien een soldaat gevonden had en hem ter hand gesteld. Zoo iets laags had Van Cleemput niet durven onderstellen, dat het tegen de Belgen kon geschreven worden. Hij las nu een gedeelte uit den brief voor. De luitenant (want het was van de hand van een hollandsche militair) was bij de grens toen de Belgen overstroomden. Na een week was men over het medelijden, want dan leerde men den echten aard der Belgen kennen: vuil, leugenachtig, diefachtig, enz. Hij had enkele Belgen in zijn compagnie gehad en hij was er niet over te spreken. Hij had de diepste verachting voor al wat Bels was, als Bels deed en voelde. Aan de Duitsche grens had hij ook de Duitsche grenswacht gekend en daarmede waren de betrekkingen hartelijk. Van Cleemput wist nog niet wat te doen met het stuk. Hij beloofde me een afschrift van de gewraakte passages. Wellicht hoor ik er nog meer over in ’t kamp. Van Cleemput sprak van de Vlaamsche Stem.
Gisteren had Mr. Wisse het ongeveer over hetzelfde onderwerp: wat indruk de Belgen hadden gemaakt op de bevolking van Harderwijk. ‘Die indruk was eerst gunstig, maar nu niet meer’, zei hij. Hij gaf staaltjes. De kolonel De Pauw kreeg van hem een tafel ter leen. Nu hadden ze die noodig. Die tafel kwam terug en mad. Wisse herkende ze niet meer: onkennelijk was ze, kapot, gebrand, enz. Kapitein Ghion had bij Wisse gelogeerd, en zonder dank te zeggen, dan een visiet te doen zonder de Wisse’s te verwittigen, waren ze verder getrokken. Eens dat Wisse wat lang draalde met het gelezen hebben van den Telegraaf, waar ze met hun beide op geabonneerd waren, liet de Kolonel weten, dat zo de krant niet dadelijk kwam, hij ze niet meer hebben wilde.
Ook over de Vl. Beweging ging het, geval Coucke, Brusselsche schooltoestanden enz. Wisse begreep er niets van. Dan wast maar best zei hij, dat Vlaanderen en ’t Walenland niet meer samenkwamen.