Overslaan en naar de inhoud gaan

Tweede Paasdag

Maandag. 2den Paaschdag. 5 april

De Nederlandse journalist Derk Hoek (Frank Gericke) vindt dat Vlaanderen aan zijn zelfstandigheid moet werken. Picard meent wel dat in de oorlogsomstandigheden het Belgische gevoel niet moet worden aangetast. Hoek verdedigt Streuvels.

Maandag. 2den Paaschdag. 5 april.

Vrijdagnamiddag, toen ik een toertje deed, ontmoette ik Van Bedaf, verkooper der Vlaamsche Stem. Deze vertelde zijn onthaal bij de verontwaardigde kampbewoners over den zoogenaamden ‘Aprilvisch’, nl. het berichtje getiteld: ‘De verbondenen doorgebroken.’ Hij was wanhopig, het blad had daar een knak gekregen, enz. Ik heb hem opgebeurd, gezegd dat dat alles maar tijdelijk zou zijn, de naam van de Vlaamsche Stem nu in ieders mond was geweest, dat hij maar een nummer met het artikel op zak moest houden, om het voor te lezen bij wie hem nog lastig vielen. Van Bedaf ontving een schrijven van de administratie, waarbij een Albertnummer werd aangekondigd. Hij vroeg of hij op kosten van het Verbond daarvoor affiches mocht laten drukken.

Goede vrijdag is hier als een soort van zondag, de meeste winkels zijn gesloten en in de stad zijn er wandelaars niet het minst soldaten, want het is zondagdienst in de kazernes.

Zaterdagmorgen en een deel van de namiddag bracht ik een bezending Fransche romans voor het kamp in orde. Daarna viel ik aan ’t schrijven naar huis aan de hand van mijn lang epistel.[…] Mijn neus lippen en wang sterk gezwollen. ’s Avonds kwam er wat verlichting en den volgenden dag was er geen pijn meer. Ik liet snor staan en vandaag mij ook op de kin niet scheren.

[…]

Den zondagmorgen: Paaschfeest en regen. Ik ontvang een postkaart van [journalist Derk] Hoek, die komt om 12.29 nat aan. Ik ben aan ’t station. Hoek is bij ’t Ministerie van Handel. Had het algemeen over de Vlaamsche Post beroering. Hij zelf schrijft een brochuur over die dingen. Er komt een heele serie. Hij verdedigde het standpunt: Vlaanderen, wat er ook gebeure, moet zelfstandig blijven. Daarmede ben ik het eens, maar de zaak is deze of de opstellers zich niet te veel aan het Duitsche regiem van het oogenblik aanpassen. Of zij niet beter de stilte zouden bewaren, dan te verkondigen dat België ook geen voldoening aan de Vlamingen gaf en men er dan ook als vreemdelingen tegenover staat. Mag dat wel gezegd worden, druischt dat niet tegen alle convenances in? Wanneer toch op dit oogenblik de groote massa wel voor België voelt, lijdt en er zijn bloed voor vergiet. Is dat neutrale standpunt het gepaste? De menschen in het bezette land gaan hunne aandacht wijden aan die dingen. De Vlamingen die buiten de krijg staan, wordt gezegd, moeten werken om in ieder geval een beter Vlaanderen voor te bereiden, wordt tegengeworpen. Antwoord daarop: België is aangevallen geworden. Het moet zich verdedigen, moet den vijand afslaan. Alle burgers in principe zouden daartoe moeten meehelpen. In werkelijkheid is landsverdediging echter ook een specialiteit, ’t is het werk geworden der soldaten. Maar heelemaal buiten den oorlog staan de gewone burgers toch ook niet. In het verband van het oorlogsbedrijf zijn zij medebetrokkenen. Allereerst doet zich voor hen ook het feit voor, dat zij onder bevel staan van de militaire overheid. Het leger oordeelt over alles in laatste instantie. Heel de burgerij moet het leger zooveel mogelijk dienstig zijn (requiteringen [sic], afstand doen van woonst, enz.). Maar ook daarbuiten, in hun bedrijf, moeten zij behulpzaam zijn als ze kunnen. De pers staat onder censuur en bewerkt de volksopinie in de richting door het strijdende verantwoordelijke leven aangewezen. De burgers hebben ten minste de morele plicht met de handelingen van het leger saam te voelen en, wanneer zij menschen van gezag zijn, buiten in hunnen kringen, waar zij invloed hebben, de gemoederen in die zin te bewerken.
Wanklanken mogen niet worden vernomen. Is er kritiek, die van onmiddellijken invloed ten gunste op de landsverdediging kan inwerken, dan mag die wel worden uitgesproken. Maar heeft die kritiek iets anders ten doel, werkt zij nadeelig voor den oorlog, dan moet zij althans voorlopig, verzwegen worden. Het bezette land mag door niets voor annexatie w[orden] bewerkt: de Belgische geest zooveel mogelijk w[akker] geh[houden].
Ik was echter van meening dat ik best een definitief oordeel zou uitspreken, wanneer ik een volledig stel Vl[aamsche] P[ost] van Cantillon zou hebben ontvangen.

We dineerden samen met een gedeelte van het ‘professorenkorps’ in Zeezicht. Twee plat’s, die met smaak werden verorberd, met het drinken van een glaasje bier, een tas koffie, een cognac, en het rooken van een cigaretje. We wandelden nog even rond. Ik zelf ging tot aan de nieuwe kazerne, toen terug in de school. ’s Avonds om 7 1/2 uur ging ik nog even bij Dr. Speykeboer. De dominé, zijn vrouw, Boudewijn (zoon), Mijnheer en Mad. Pijl (Hoek’s zuster), Hoek zelf en de jonge wereldburger.
We hadden het over het Algemeen Nederlandsch Verbond (Tijdelijke tak), Belgische onderwijstoestanden, het boek van Streuvels. Hoek verdedigde dit, integraal. Streuvels, boer tusschen de boeren, had gegeven wat hij inhad. Die Vlamingen hadden zich aan erge dingen verwacht en nu kwamen daar zoo’n gezapige Duitschers aangeland. Die menschen gingen daar niets tegen voelen. Eigen vaderlandsliefde kwam daarbij niet tusschen. Zij hadden immers geen vaderland tot heden.

[…]

Een schilder, protegé van Mr. Wisse, werkt hier ook in de school op de bovenverdieping. Het is een flamingant. Hij schrijft ook fabeltjes en novellen. Hij gaf er mij pas een drietal van te lezen: onbeholpen geschrijf. Kinderlijk, maar oprecht, met de kenteekens van den eenvoudigen Vlaming: dramatiek thema, zedelijke beschouwingen, moraliteitsconclusie.

Meld je aan voor de nieuwsbrief