Overslaan en naar de inhoud gaan

Slecht weer en andere incidenten

28 februari

Henri Picard gaat naar een wielerwedstrijd, die echter afgelast wordt door het slechte weer. In het kamp wordt hij Monsieur l’Avocat genoemd en komt men voor van alles bij hem te rade. Ook zijn artikel in De Vlaamsche Stem blijft voor beroering zorgen, vooral bij mensen die het niet gelezen hebben.

Zondag: 28 februari

Zondag: broek genaaid. Dat is nu de 3 of 4 maal dat ik aan het gespleten zitvlak dezelfde operatie toebreng; dan barbier opgezocht en daar, de Vlaamsche Stem lezende, mijn beurt afgewacht, en dan weeral in een andere barak een mij aanbevolen wasscher opgezocht; die man verklaarde zich gretig bereid mijn ondergoed te teekenen, in zuiveren staat te brengen en o.a. de sokken te verstellen, waar het moet. Voor de eerste maal gaf ik iets te wasschen: 17 stuks meen ik. Op mijn budget komt nu een nieuwe post. ’s Zondags voormiddags ga ik gewoonlijk niet uit dan na de soep. Vandaag deed ik evenzoo: ik zocht Annez in zijn barak op en samen vertrokken wij stedewaarts. ’t Zou hier vandaag een velokoers (wielrijdersprijskamp) zijn voor geïnterneerden en Hollandsche soldaten: 3 maal de baan: kampingang, Grintweg, stad, stationsweg, langs de nieuwe kazerne en weder de weg naar het kamp toe; 105 deelnemers, begin half één. We zagen echter geen fietser in de stad verschijnen: misschien door het slechte koude maartsche-buienweder, met geweldigen wind, tot een volgenden zondag uitgesteld. Tusschen de boomen is de rukwind zoo heftig aan ’t vlagen, dat ik af en toe mijn ‘lorgnet’ van de neus moet nemen. Wij wandelen tot aan ’t station, nemen een klein ‘steegje’ (zooals hier wordt gezegd), een padje iets meer dan een meter breed, met kleine berkeboomtjes en laag hout bezoomd en draaien rechts af, weder naar ’t stadje toe. Honderden meeuwen zitten op een wei; men zou van verre zeggen: witte hyacinten; bij troepjes vliegen ze op, naar de zee toe, met lastige bewegingen tegen den wind kampend. Op den rand van ’t water wiegelen zij naar beneden: op den blauw grauwen hemel lijken ze zeer witte blaadjes papier.
Op den weg enkele piotten met inlandsche schoonen: een valiesje doet vermoeden dat het geen Harderwijksche zijn: wellicht liefelijk bekenden uit vroegere interneeringsplaatsen Kampen of Zwolle. De betrekkingen tusschen Belgen en burgers schenen daar inderdaad, naar getuigenis der manschappen zelf, hartelijk te zijn en overkomsten ’s zondags zijn nog altijd talrijk.
We trekken onder ons beidjes weer ons ‘spreekkamertje’ binnen: ’t is er niet al te warm, de radiator is koud. En onze maag, de mijne althans, is hongerig; maar aan eten gaan kunnen wij pas een paar uurtjes later denken. 1° Wij plaatsten voor het raam een berichtje: gesloten. Uit tot 4 ½ uur. H.P. – De boekbinders willen misschien ook wel even de school binnen. 2° gaf ik aan den Vlaamsche Stem-agent rendez-vous om 5 uur om over een en ander te babbelen en eindelijk wil ik wat correspondentiewerk afmaken.
[…]

Mijn pen ging daarop aan de arbeid: ik antwoord aan Angèle de Vos dat mijn huisgenoten over mij alles weten en de heer Schram door mij bedankt wordt, om zijne vriendelijke bemiddeling. Hector zend ik een postkaart. – Heer C[aspert] van Son (A.N.V.) laat ik weten, dat ik door wat ik in de kranten over de Duitse censuur en het Nederlands las mij voldoende gesticht had. En dan ging ik enkele bladzijden bijschrijven aan mijn brief aan Luis. – Als naar gewoonte vertel ik ook vandaag niet de feiten in hun chronologische opvolging. Ik wil weder wat achteruitkoersen. Toen ik donderdagavond binnenkwam in mijnen barak kwam mij de korporaal De Sloovere op het lijf gevallen – en een heel hoopje mannen volgde hem op den voet, met de vraag: is het waar Picard, dat de Duitschers bij den IJzer zijn achteruitgeslagen, en dat er 60.000 werden gevangen genomen? Ze zeggen dat gij daarover een telegram uit Antwerpen hebt ontvangen! Eens te meer moest ik de jongens te leur stellen, tot mijn spijt, want mijn prestige (u vat wel door het voorvalletje, dat ik die heb) zou er zooveel door bevorderd worden. Een man, wat verder in de loods, komt mij tegemoet, licht zijne pet op. Spreekt mij met ‘Monsieur l’Avocat’ aan, geeft me een brief te lezen: zijn ‘huisbazin’ wil geld hebben. En wanneer ik op de plaats zelf ben aangekomen, waar mijn stroozak ligt, vragen mij 2, 3 walen uit het ‘maison du peuple’-hoopje, dat daar elken avond bijeenkomt: Eh, bien, Henri, quelles nouvelles?
Wanneer ik dan ieder, voor zooveel het in mijn macht ligt, of ik er lust toe voel, heb tevreden gesteld, neem ik mijn portefeuille op en met mijn gamelledeksel in de andere hand, mijn soep, ga ik naar de studiebarak achteraan het kamp.

Den volgenden dag had ik ook correspondentie: een postkaart van een gendarme, die hier in de lectuurcommissie vroeger medewerkte, maar het boeltje liet staan; met valsche papieren en in burgerkleedij van hier weg geraakte en over Folkestone naar Frankrijk trok. Hij liet mij goede aankomst aldaar weten.
Nog een brief uit Frankrijk kwam van de hand van Somers. Die is in het kamp te Ruchard (Lorraine). Hij slaapt in een kamer, maar al de anderen, ook de gegradueerden, huizen onder tenten. Zijn vrouw is in Engeland. Van zijne familie te Antwerpen ontving hij sinds 2 maand geen bericht meer. Hij had een zware verkoudheid gehad; het zijn meest herstellenden die zich daar in het kamp bevinden. Van Dingenen, de sergeant-majoor met rossen knevel, die enkele keeren thuis aankwam, is officier geworden; ook Van Hoorick, van de Vlaamsche Gazet. Dien man kent u ook: met Fons van Ray, soepeerde hij bij ons, dien septemberavond, nu 2 jaar geleden, dat het Legercomiteit een meeting voor de rekruten in het Antwerpsch Koffiehuis had ingericht, maar geen sterveling op straat dierf komen, omdat het orkaan schoorstenen, reclameborden, enz. op de voorbijgangers (?) neerzweepte. Foerier in zijn compagnie is de zoon van den Antwerpschen docter De Keulenaar. In zijn compagnie is onder de onderofficieren de socialistische volksvertegenwoordiger [Gustave] Lapierre van Namen. Somers doet het bureauwerk. Gij hebt vele groeten van Jules.

- Een incidentje, dat ik u moet vertellen. Een Vlaming die mijn artikel las, vond er zich door beleedigd, dat zegde ik u vroeger. Maar van Waalsche kant kwam er ook een onweerswolk boven mij drijven. Een waal, die van mijn artikel had gehoord, was mijn Waalsche bakgenooten komen wijsmaken, dat ik het tegen hen had opgenomen. Zij waren er zeer over geërgd, werd mij gezegd. Zij waren natuurlijk slecht ingelicht geworden. Het volgende tooneeltje speelde zich den volgenden dag af.

‘Gij hebt mij gisteren een nummer der Vlaamse Stem gevraagd?
 - Remy – Oui
-  ‘Welk nummer?’
- Remy: (weet het niet, durft niet vragen of denkt er niet aan te vragen: het nummer met mijn artikel.
Ik stel dan bepaalder zoo de vraag: met mijn artikel?
- Remy: Oui. 
Hier ging ik mij wasschen. En dan later vertel ik hem van den Vlaming, die zich als soldaat, Belg, Vlaming, had gekwetst gevoeld door mijn artikel – De jongen bekeek mij alsof hij het hoorde donderen in Keulen. Ik voegde erbij: U begrijpt dat ik als Vlaming, niet tegen Vlamingen schrijven ga? Wat er in den kop van mijn Remy omging, die van een artikel tegen Walen had vernomen, kan men zich voorstellen! Remy met mijn  andere bakgebuur af dan om soep (koffie). Zij komen weder. Wij zetten ons weder aan het tafeltje met onze boterhammen. En toen kwam Remy los: zij (on était) waren ons komen vertellen, dien maandag (de krant was pas een uur in het kamp) dat ik o.a. had verteld dat ‘les Wallons étaient plus sales que les flamands’. Die jongens stelde ik gerust en ik gaf hun een kijkje in de Vlaamsche Beweging op den koop toe.

Bij madame Staal (man afwezig) vond men mijn artikel ‘een aardig stukje, en waar. Hullebroek mag van den generaal met zijn liederavond niet in ’t kamp komen. Sinds Zeist is men zoo voorzichtig! ‘Die mannen moesten zoo eens plots de Brabançonne of de Vlaamsche Leeuw beginnen te zingen.’ Zou de generaal er zoo over denken, vroeg zich madame Staal af.
Bij Docter Mellema was men verontwaardigd over de manier waarop de burgers door de militairen, in de interneeringszaken worden aan den kant gezet. En dan wat daar gestolen wordt! En alles duur verkocht. Waar bleef het hout van het Rockefeller instituut, voor knutselwerk aan de manschappen toegezonden? Dr. Mellema wou wel een kamptarief hebben, en insgelijks de prijzen kennen, waarop in de stad de dingen worden verkocht.
Soep zouden we krijgen. Hij zou er met den generaal over spreken.
Canneel maakte nu ook mijn caricatuur. Nu heb ik een van elk der artiesten uit ’t Kamp.
Door tusschenkomst van den agent v. de Vlaamsche Stem zou mijne permissie ’s avonds met één uur langer worden? Ik zet hier een vraagteeken.
De Vlaamsche Stem komt nu te Harderwijk op 150 exemplaren toe.
Nonneman’s vrouw, Beekstraat Borgerhout, is sedert gisterenavond hier. Ik kan ze een boodschap naar huis medegeven.

Meld je aan voor de nieuwsbrief