Overslaan en naar de inhoud gaan

Schurft of niet?

28 december 1914 (vervolg)

Henri Picard opent een rubriek over gezondheidsproblemen.

Uit dat alles is het U klaar geworden dat ik nog altijd te Harderwijk verblijf. Het vertrek der Universitairen naar Zeist-Amersfoort is tot nader order verdaagd. Mijn werkkring insgelijks bleef dezelfde. Het leven in het kamp, in de barak is als u bekend is. Mijn regiem alleen kwam onder invloed van mijne bezigheid buiten het kamp. Als ’s morgens eet ik ook ’s middags brood, en wanneer ik ’s avonds na 4 uur in de stad te blijven heb, dan kom ik ook voor de ‘patatten’ te laat, en moet ik nog eens met iets kouds me tevreden stellen, iets kouds, waarbij onvermijdelijk weer brood, gewoonlijk toch, de hoofdschotel is. Eén nacht zelfs heb ik mij onwel gevoeld, en meer dan dat: ik was werkelijk ongesteld en heb er al de phasen van doorstaan. Mijn omwentelingsgezind ingewand dwong me zelfs gedurende een paar uur in den plassenden regen, midden den nacht, tusschen de barakken rond te loopen, en me af en toe naar den grond toe te buigen. Ook zekere huizekens met privaten naam kregen door mij druk bezoek.

En den dag vóór Kerstmis beleefde ik een avontuur, dat zijn plaats inneemt bij deze interneeringsherinneringen: het vindt hier zijne plaats, vermits hier de rubriek over de gezondheidsberichten geopend werd.

De korporaal Gena houdt niet van water. Of het daar aan toe te schrijven is, dat hij weken lang met jeukte over heel het lichaam rond liep, kan ik niet verzekeren. Hij meldde zich een paar maal bij de dokter aan en deze deed een purge nemen. Bij een derde visiet kwam er iets nieuws: een solferbad. En terug van dat bad, wist Gena me te vertellen dat hij ‘un commencement de gale had’. Ik werd door dat nieuws zeer onaangenaam getroffen. Ik kon sedert 3 dagen mijn krabbende handen niet van de huid houden: overal kleine puistjes ten andere. Ik kon dus niets anders besluiten of ik ook had schurft. Ik ging met nog een 3tal aangetasten naar het ziekenrapport. De dokter vond de kenteekenen van schurft niet aanwezig, maar vond het toch niet verkeerd om ook mij en mijne stroozakgeburen een solferbad voor te schrijven. En zoo gebeurde het dat op den vooravond van Kerstmis, om2 uur, pas na de overhandiging van het kerstgeschenk, drie manschappen, beladen met zuiver ondergoed en al hunne en mijne dekens in het schoollocaal A, om Picard kwamen vragen, om allen samen zich aan het schurfttraitement te gaan onderwerpen. En ik ging mêe naar het hospitaal. Ik had nummer 1 op het lijstje. Twee mannen brachten mij in een kamer binnen, waar een keukenstoof brandde en een bad op roode steenen stond. Uit een douche of fornuis, in een plaats er neven, brachten deze mannen nu immers kokend water aan, waarmede het bad tot de helft werd gevuld. Intusschen ontdeed ik mij van mijn kleederen. Wanneer ik klaar was, pakte een der mannen mij beet. Hij deed dat ten andere op voorkomende en vriendelijke wijze. Met een stinkend vocht – solferwater – werd mijn rug, die het meest te lijden had gehad, ingewreven. De man verklaarde, bij nader onderzoek, dat het geen schurft was. Ik wilde hem wel gelooven, want hij toch zal het bij lange ervaring geweten hebben. Hij verklaarde mij de zaak, door mij meede te deelen, dat de puistjes op mijn lichaam, met solfer ingewreven en bij de stoof gewasemd (ik stond inderdaad wel een kwartier vóór de stoof, met mijn rug ervoor) een wittig kopje zouden vertoond hebben. Maar niets daarvan. De man stelde mij dan ook gerust. Hij neep mij ook in de rug iets uit, een vetworm, naar hij het noemde, en waarmede ik al jaren gefamiljariseerd doorleefde. Toen ging ik in het warme bad. De man nam zijn borstel en zijn groene zeep en begon mij te schrobben, de solfer weg te schrobben sur toutes mes faces. Zijne oplettendheid ging zelfs zoo ver, mij de planken der voeten onder behandeling te nemen. Mijne kleederen gingen in den ontsmettingsketel, bij mijne dekens. Zij kwamen er enigszins verfrommeld uit; de leertjes: broekband, enz., waren als karton en braken af. Ik bedankte den man om zijne goede zorgen en gaf hem eenige centen. Voor de jongen die mijn beddegoed had meegesleurd, kocht ik een pak tabak. Ik was blij om die prijs, geen plaats te moeten inneemen, in den kleinen stoet van schurftigen, die regelmatig van het kamp naar het hospitaal toekomt, en die elkeen kennen kan, aan de pakkage waarmede de manschappen belast zijn. Nog een paar dagen had ik wat last onder de armen: alles is heden terug in orde.

Meld je aan voor de nieuwsbrief