Donderdag 20 mei 1915
Zondagavond bij Dr. Speykeboer geweest, met de Keyser, tot 10 1/2 uur ’s avonds. Over van alles wat gepraat. De dominee springt van ’t eene onderwerp op ’t andere: spreekt ook over godsdienst, citeert soms iets uit de bijbel. Hij had het over de studieprogramma’s, over de Vlaamsche steden, enz. Terloops vertelde zijn zoon Boudewijn dat Coers het zoo erg vond dat er te Hardewijk een Belgische School werd ingericht en de kinderen zoo niet langer Hollandsch onderwijs genoten. Een wereldlijke protestantsche zuster kwam ook op bezoek. Dat de Duitschers van plan waren België te houden, meende hij niet.
Den volgenden dag zouden wij onze kamer betrekken. Wij deeden aankoopen in een potten- en pannenwinkel voor 8.60 gulden. Daar komt wel nog wat bij. Maandag logeerde ik dan voor de eerste maal in de Groote Poortstraat: de nacht was woelig. Mijn slaapkameraads nagels gingen door hoofd en over armen. Ik volgde wel eenigszins zijn voorbeeld. De volgenden morgen kwamen wij tot het besluit dat het bed niet zuiver was. De volgende nachten waren rustiger: we bekloegen ons nog niet bij de hospita. De volgenden morgen vroeg naar ’t kamp toe om mijn les. De sergeant van de week scheen verwonderd zoo vroeg iemand te zien binnentreden. Na de les liet ik mijn portret maken voor mijn identiteitsbewijs. Om half elf was ik buiten.
In de school trof ik Goossens aan, die ’t hospitaal had verlaten. Hij vertelde dat een man met nekkramp naar ’t Piusgesticht was overgebracht geworden. De gang was met planken, in ’t hospitaal waar hij eerst een paar dagen gelegen had, afgesloten. Niemand mocht meer buiten. In den loop van den dag vernamen wij dat geen mensch nog binnen mocht. Een vriend van Goossens, die ook in de barak 23 slaapt, bracht het nieuws dat die loods met prikkeldraad werd omringd; de geinterneerden mochten niet buiten de deuren. Hollandsche schildwachten hadden, overal post gevat. De stad was stil; men zag omstreeks zes uur menschen, vrouwen vooral rondloopen om hun man in de stad te mogen houden. Later vernam ik dat van uit hotel Baars was medegedeeld geworden, dat al de permissionairs buiten mochten blijven, maar den volgenden dag om 9 uur ’s morgens bij den ingang van ’t kamp moesten aanwezig zijn. De twee binders kwamen in de school terug: Tromp liet ze daar slapen. Dat bracht last bij den volgenden dag. Mr. Wisse herinnerde eraan dat immers niemand in de school mocht overnachten. Toen ik mij later liet ontvallen dat zij, die ook in de barak 23 sliepen, wel konden de verzekering geven, dat het er zoo erg niet toeging, verbood Mr. Wisse, dat die twee jongens nog in de school zouden komen. Geen enkel soldaat kreeg nog toegang. Later werd de maatregel gehandhaafd voor barak 23. Wij schreven aan De Keyser, dat wij voor onze lessen niet konden aanwezig zijn. De Keyser antwoordde reeds, dat dit alles wel in orde zou gebracht worden door plaatsvervanging of schorsing. vandaag kwam de docter, directeur van het militair hospitaal in de school en deed de kleedkamer sluiten, waar de binders gewoonlijk vertoeven. Van het permissiebureau B kwam een sergeant naar Goossens vragen; die moest zich aanbieden in ’t kamp voor doctersonderzoek voor 4 uur. In den Rotterdammer stond gisteren avond vermeld dat er een geval van nekkramp in Harderwijk was geconstateerd en dat het kamp was geïsoleerd geworden.
Dinsdagavond ontving ik van huis de expreskaart waarbij mij de dood van tante Jeanette werd aangekondigd. Ik las het woord overleden bij een eerste aanblik van de kaart en ging mij bereid maken op erg nieuws. Misschien wel iemand thuis? Het geval is spijtig, vooral voor mama, die haar oudste zuster verliest, in dezen treurigen tijd en zonder dat de overledenen door haar of iemand anders der familie buiten Gent nog voor het verscheiden is kunnen bezocht worden. Zoo gaan, de een na de andere, al de broers en zusters van mama. Op verzoek van huis schreef ik ook het triestige nieuws aan Jenny (gisteren verzond ik den brief). Mijn nieuw adres zond ik dus in brieven mee, aan Mr. Pieters.