Overslaan en naar de inhoud gaan

Er komt een school voor Belgische kinderen

Zaterdag, 8 mei 1915

De echtgenotes van een aantal geïnterneerden hebben zich in Harderwijk gevestigd, en hun (ongeveer 200) kinderen gaan daar naar school. Omdat dit volgens sommige Harderwijkers het onderwijs daar bemoeilijkt, is er een Belgische school opgericht (zie blog van 27 april 1915) waarvoor de inschrijvingen nu in volle gang zijn. Voor Picard wordt een baantje op die school voorzien, waardoor hij in aanmerking komt voor huisvesting buiten het kamp.

Zaterdag, 8 mei 1915.

Sedert verscheidene dagen zenuwpijn in het hoofd, vooral vervelend bij de lessen. En woensdag namiddag toen het betaaldag was in de school voor de Belgische vrouwen, en insgelijks van die gelegenheid zou gebruik gemaakt worden, om de namen van de kinders te kennen die voor de Belgische school in aanmerking kwamen viel het mij lastig – daar ik bij die inschrijving mee hielp –, alles korrekt op te schrijven. Het ging er inderdaad druk toe en het betalen ging in sneller tempo dan ons opschrijven. Samen waren er 191. Er kwamen er nog wel een 10tal bij. Den donderdag begon de school: een tiental leerlingen. De onderrichters (geïnterneerden Heyndrickx, [Josephe] Van Cleemputte en de Waal Glosson (?) van Seraing waren op post. Van de commissie: de aalmoezenier Belpaire en colonel De Pauw. Mijnh. Wisse natuurlijk ook. Ik hielp ook hier een handje mee met het te woord staan der Waalsche vrouwen, aannemen van vaccinebewijzen, enz. Vandaag opnieuw trachtte ik de kinderen zoet te houden tot Van Cleemputte in de school toekwam. Hij had ook les in de school van ’t kamp. Ik praatte intusschen wat met de kinderen, terwijl hollandsche jongens en meisjes appelsienschillen en brokjes hout binnen ‘t openstaande raam gooiden. Een Belgisch meisje, dat op de straat voorbij kwam, riep tot mij (ik keek even buiten raam): ‘’t Zijn die maskens daar’, en dan tot de meisjes zelf: ‘Keeskoppen!’

Ik wordt wellicht hier ook een radertje in ’t werk. Ik zou secretaris worden (voor de Belgische school) van Mr. Wisse, die is aangesteld geworden als secretaris van de commissie voor de school. Dat met het inzicht om mij de nachtpermissie te doen verzekeren. Als lokaal zou ons worden aangewezen: het houten passantenloodsje voor mannen, recht over ’t station. We zouden huishuur te betalen hebben: hoeveel weet ik nog niet. Toch wil ik mij nog niet voorbarig verheugen over beterschap in mijn levensstand. want de vraag is of ik zal kunnen meteen secretaris zijn en lesgever. Annez werd gisteren opnieuw voor de keus gesteld. Hij ging er heelemaal onder gedrukt en ging zich bij den burgemeester beklagen. Vandaag wacht hij verder besluit af. Hij was gisteren van plan zijn lesgeven te laten varen ook [=hoe] veel het hem ook kost. Financieel laat het hem onverschillig, maar hij bekommert zich om wat er met zijne afdeeling zal gebeuren: hij is niet te vervangen en zijn leergang is er hoogstnoodig. Voor mij doet de vraag zich eenigszins anders voor: zonder lessen kan ik niet in de stad logeeren want de middelen waarover ik beschik laten het dan niet toe. Ik heb immers aan huis geschreven, dat ik in de toekomst niets aan financies behoefde te ontvangen. Ik leef nu ook in afwachting. Dezen namiddag, na 4 uur, ga ik met Van Cleemputte tot aan het station, de houten loods verkennen en de condities vernemen. Voor Oldebroek zal ik bedanken. De reis zou gaan: allen samen en in gezelschap van een hollandschen schildwacht. Ten andere mij dunkt dat ik voorloopig voldoende bezigheid heb.

Ik had, met Annez, verleden woensdag een uitnodiging om uit dineeren te gaan, bij de familie de Lange. Om 5 1/2 u. was daar ook nog Jufr. Katrien…, apothekersassistente. Om 8 1/4 moest ik opstappen en ik was eigenlijk tevreden, want met mijn zeer hoofd, was ik liefst buiten elk gezelschap. De tuin, waarop wij vanuit de eetzaal zicht hadden, herinnerde mij (ook met den daarnaast loopenden stationsweg) aan diners bij Crick.

[…]

In de school gaat alles zijn gang: een 70 tal leerlingen in de Vl[aamsche] leergang. Op mijn vraag aan enkelen of zij eenigszins grosso modo begrepen hadden, wat ik over ‘gemeenzaamheid’ van goederen had gezegd antwoordde mij een; ‘’t is heel goed meester.’ De Coninck feliciteerde mij gisteren om mijn succes ook in de Vl[aamsche] les: een man nevens hem (in de loods) had hem gezegd: ‘die kan klappen’. Ik word dus geroemd om een welsprekendheid, die ik best weet nooit te hebben bezeten.

Gisteren moest ik de stellingen I en II van de vroegere voordracht van Van Cauwelaert tot verdere discussie inleiden. Om half zes vertrok ik naar ’t kamp, waar ik in barak 40 om 6 uur de zitting zou gehouden worden. Er waren enkel 8 aanwezigen (slechte uur, algemeene uitgansgdag, geen dagorde, enz.). Zaterdag over 8 dagen om 8 1/2 u zou de proef opnieuw gedaan worden.

Prof. van Puyvelde kwam in de Schouwburgzaal spreken over de Belgische steden. Hij mocht niets over de Duitschers zeggen, geen plaatjes v[an] puin laten zien.

Meld je aan voor de nieuwsbrief