Overslaan en naar de inhoud gaan

Een postkaart met een ‘leven’.

7 maart

Henri Picard ontvangt een heel speciaal stukje post. Hij wil graag wat langere stukken schrijven, maar wordt telkens onderbroken. Dit keer moet hij met nieuwkomer Paul de Keyser de stad in.

7 maart 1915

Zondag. Morgenbezigheid als vorige week: zakdoeken, enz. wasschen; bij den barbier mijn beurt afwachten en mijn zuiver ondergoed in ontvangst nemen: ik had voor 64 cent. Na de soep: uit, naar het schoollocaal. Ik lees Rotterdammer en Vlaamsche Stem, en zet me dan aan ’t schrijven, eerst naar huis (vervolg). Dezen morgen ontving ik den brief van den heer Leysen; hij was op Amersfoort geadresseerd: hij was dus drie weken onderweg. Als krant ontving ik den Independance van 2 dezer: oud nieuws. Nu zend me ook de zuster van dien man, Mr P.A. Francken (een advocaat), lectuur toe, althans zij belooft het mij in een postkaart, die ze mij met een ‘Leven’ deed toekomen: zij noemt zich mevrouw van Bommel van Vloten Francken.
Toen ik vrijdagavond in het kamp arriveerde, overhandigde een mijner bakgenoten mij een telegram en een brief. Het telegram was van Tonio d’Ancona, vriend van [Jozef de] Schaepdrijver en mij (herinnert zich papa dien geurigen bezoekavond, toen zelfs de guillotienramen in de voorkamer ter verluchting werden opengezet), Hollander van Ginneken (bij Breda). Het telegram luidde: 
Uitermate verheugd bij ontvangst tijding Maurice jij Harderwijk waande je dood wanneer kan ik je bezoeken. Amsterdam Marnixstr 407. 
Er was R.P. [= Réponse payée; betaald antwoord] voor 15 woorden. Ik wachtte (moest wel) tot den volgenden dag met antwoord en zond na ’t telegram nog een brief, om te doen weten, dat bezoek best in de week plaats heeft, en het mij verwonderd had op een kaart aan zijn adres bij den aanvang mijner interneering geen bescheid te hebben ontvangen. ‘Maurice’ is de aanstaande. schoonbroeder van J[ozef] de Schaepdrijver en woont te Zoutleeuw.
De brief was van Jenny. Een brief was het eigenlijk niet, wel 2 briefkaarten op mekaar geplakt en daartusschen een… goudstukje van 10 fr. Haar schrijven is van 15.2: zij ontving mijn brief van 31 Januari, maar zij wenscht meer nieuws over Antwerpen en Gent. Weeklaagt over het mooie België, zegt van Frankrijk alle weken iets te ontvangen, kondigt een brief aan voor de volgende week en eindigt: ‘Dear friend, I had this little piece of money of your country, may I offer it to you. Pull the cards apart.’ Ik denk vandaag nog tijd te vinden om haar te antwoorden en te bedanken en ik denk eraan haar een of ander in het kamp te koopen als souvenir aan den oorlog en de interneering: een handschoenendoos met parket belegd, enz. De mannen verrichten bijna allemaal iets aan arbeid: naaikistjes vooral, worden veel vervaardigd met sigarenkistjeshout. Ik bedenk echter: bij de eventueele toezending naar Amerika is er een quaestie van inkomende reeksen… Dus dat zal niet gaan.

Andere gebeurtenissen van de week wil ik nu verder verhalen, voorzoover ze mij in het geheugen komen.

14 maart (zondagnamiddag)

Ik was van plan geweest zondag laatste mijn ‘peil’ langer te laten worden, maar ik werd daarin verhinderd door de komst in ons spreekkamertje van den geïnterneerde, met wien ik bij de jongeheeren Speykerboer, studenten te Utrecht, bezoek moest afleggen, namelijk met Dr. de Keyser, pas te Gent afgestudeerd, vriend van Leo, en die vroeger te Kampen geïnterneerd was en pas enkele weken met een 1700 man van ginds naar hier over kwam. Die De Keyser is te Antwerpen in een hospitaal verpleegd geworden; den dag van mijn bezoek uit Zwijndrecht was er juist een brief van hem aan Leo’s adres, waarin bezoek werd gevraagd, ook boeken meen ik. Dr. De Keyser, want met dien naam onderteekent hij menig artikel in de Vlaamsche Stem, waarvan hij de officieele correspondent is in het kamp [in feite ondertekent hij zijn artikels met Caesar (nvdr)], is ook werkzaam als secretaris van kapitein van Ysseldijk, een man, die tamelijk veel onder zijn gezag heeft in het kamp: ontwikkeling, ontspanning, enz. Van hem hangen ook de bibliotheken af waarvoor wij (de lectuurcommissie) de boeken bezorgen: ik kreeg nu een nieuwe aanstelling bij de oude: ik werd nu benoemd als secretaris van de kampbibliotheek A en – ja, dat is een tweede aanstelling, ook een nieuwe: als afgevaardigde bij de kampbibliotheken van de officieele Lectuurcommissie. Maar ik blijf als voorouds mijn werkkring in de stad houden en de beide benoemingen zijn eigenlijk ‘sinecures’. Wel verdeel ik zoo wat de klaargemaakte boeken over de 2 bibliotheken, maar dat was ook vroeger mijn werk.

Nu heb ik een boel te vertellen, ik vrees echter dat er mij al een en ander van wat ik mij voorgenomen had u mede te deelen, mij voor het oogenblik ontsnapt. Ik neem wel eens meer het goed voornemen van regelmatig dit schrijven elken dag bij te houden, maar tot heden viel het niet te best mee.
Ik ga dan maar er op aan schrijven, in chronologische wanorde en in de hoop toch het belangrijkste op te teekenen.

Meld je aan voor de nieuwsbrief