Maandag 10 mei 1915
Verrukkelijke bloesem op de boomen: ze stonden nooit zo vol. Langs Stationsweg, grachten enz. is het uitzicht prachtig: boomen bouquetten heelemaal wit: hier en daar een purper boompje. De Stationslaan wordt langzamerhand groen: het is als een stevig natuurbouwsel, die weg, als een koepel gesloten (zoo smelten de takken in mekaar.)
Over de school, de Belgische, nog dit: op de Hollandsche scholen moeten de Belg[ische] kinderen weg. Wel schijnen uitzonderingen op dien maatregel toegelaten, maar dan moeten de ouders zich wenden om toestemming daartoe tot den burgemeester. Een moeder wou haar kind op de Hollandsche school houden, omdat die nieuwe school ‘van haar gedacht niet was’. Een moeder, den 2den dag, kwam vragen om haar kind naar de Vlaamsche school te laten gaan: het kind ging te Brussel op school. ‘Les 2 premières classes sont en flamand. Plus tard c’est en français.’ Zij vond dat wel heel verkeerd en ’t speet haar wel van ’t kind dat ze het niet in ’t fransch kon volgen, ’parce que’elle exécrait le flamand’.
De schilders in de school gunnen mij soms een leutig oogenblikje. De Clercq voelt niets voor het werk van Goethals; hij scheen zelfs opgewonden en verontwaardigd omdat Goethals 20 fr voor een klein schilderijtje durfde vragen. ‘’t zal ne vieze zot zijn, die er dat voor geeft’, meende hij. Voor dien prijs zou hij al wat anders leveren. Hij meende dan ook dat het Goethals daar in de linnenkamer niet erg vast zat. Hijzelf berekent de prijs zijner schilderijen naar de werkuren. Schoon is, als al wat er moet op staan, er op te vinden is. Goethals vroeg mij vandaag wie Patoux boven het ’t cabinet van Mr. Wisse had gebracht. Hij vond Patoux een bruut, omdat hij niet vriendelijk genoeg met hem had kennis gemaakt. Wanneer gij toch iemand op zijn atelier bezoekt… En hij durfde zijn pastels gerust nevens ’t werk van Patou leggen? Pastels is nog moeilijker om de juiste kleuren aan te brengen.
Gisteren zondagmorgen was het om 10 1/2 uur vergadering voor de leeraren. Het voorstel Cavrot (studiebeurzen voor weezen van gesneuvelde soldaten met een percent van onze Brusselsche toelage op te richten) kwam ter bespreking. ten slotte stemde men dat elk een vrijwillige bijdrage zou storten voor het voedingscomiteit. De discussie liep al tamelijk verward, bijzonder door de onbeholpenheid van den voorzitter. Van de vergadering ging ik met Annez naar de stad. Om half een kwam d’Ancona aan. Alleen? Zijn twee vrienden zaten aan ’t terras van het café en kwamen bij. De een was een schilder; hij was vreemd uitgedoscht: een hoed en een vest, wijd en bruin van kleur, met wijd open gesneden rood hemd. (?) Zijn broer was gewoner. De namen heb ik niet gehoord. Die tweede man deed aan journalisme (Berlijnsche correspondent van De Telegraaf), studeerde ook in de rechten en wat hij op dit oogenblik verricht weet ik niet. Hij schijnt wel veel gelezen te hebben en naar schilderijen te hebben gekeken. Hij vond op dit oogenblik niet veel interessants onder het nieuwste. ‘Janus met het dubbele [voorhoofd]’ van V[an] D[e] W[oestijne] had hij wel mooi gevonden. Claus ouderwetsch. Al wat het na-cubisme gebracht had scheen hem wel van belangstelling niet te moeten ontstoken. De jonge Russische schilders die mochten dan misschien nog wel meest gezien worden.
Zijn broeder heeft een Antwerpsche vluchtelinge als huishoudster. Zij zelf wonen midden in ’t bosch in een houten huis, zeer ruim, alles gelijkvloers en alles zeer eenvoudig ingericht. De schoorsteenen alleen zijn van steen. Die schilder die weer onmiddellijk naar zijn dorp Palten vertrok had op het punt gestaan van in Duitschland genoemd te worden aan een teekenacademie. Dat de Hollanders erg gewild worden in de Rijnprovincies was ook waar voor de schilderkunst. Het tegendeel was niet waar.
Tonio had het over zijn ‘syndicat’. Dit syndicaat zou fabrikanten verenigen met het doel zooveel mogelijk uit (Engeland), Frankrijk, België, Holland en de colonies de Duitschers te verwijderen. Tonio noemde verschillende personen die met de zaak bekend waren, en er mede in betrekking stonden: Ostenrieth, adv. Lecourt te Brussel, enz. In de Harmonie waar wij dineerden, kwam [Marcel] Denisty binnen, en ik stelde die 2 aan mekaar voor. Denisty tracht in het kamp de menschen te groepeeren die voor die zaak in aanmerking komen, fabrikanten en handelsreizigers.
Met die twee heeren ging ik naar ’t kamp. Tonio had een kaart van Lt van der Linden. Maar noch hij, noch Lt Zelvelder waren aanwezig. Toch mochten zij binnen. We keken barak 12, 40 (de studiezaal en de klassen) na, gingen tot bij de keukens, zagen de mannen aan allerhande spelen. Gingen toen de cantine A, de bibl[iotheek] A, bezoeken, keken even in de onderofficierencantien, pas geopend (in oud-Vl[aamsche] stijl), cantien B, de bibl[iotheekl] B, met de daarbij hoorende leeszaal. De artisten gingen op dat oogenblik de cursus (sportgebouw) binnen. Wij kochten patates frites aan het kraampje en gingen toen terug de stad in, langs de nieuwe kazerne om. Terug in de Harmonie. Buiten zonsondergang. Mijn zenuwen plaagden me: ik trok af. Tonio komt weldra terug voor de zaak van zijn syndicaat.
In ons samenzijn spreken we sedert een drietal dagen over de Lusitania en de houding van Italië.
In mijn Fransche les begint het afvallen der leerlingen: dezen morgen waren er 43 aanwezigen. Ik ga naar het passantenhuis over ’t station verwittigen dat wij van logies daar afzien in ieder geval.