Donderdag, 29 april 1915.
Deze morgen 3de les in het Handelsrecht voor de Vlamingen: 1 afwezige, een groot dozijn nieuwen. De klas zit bomvol. Gisteren zag ik ruim 50 schrijfboeken na, om mij te overtuigen of die menschen wel voldoende ontwikkeld waren, om met eenige vrucht de les te volgen. De uitkomst was niet schitterend: buiten een tiental, die tamelijk korrekt schrijven, schijnt de rest zeer weinig onderlegd. Wanneer ik een vraag stel, wordt er gewoonlijk slecht, verkeerd geantwoord.
De Keyser vroeg met een betrokken gezicht, of ik dan les om 8 uur gaf. Ik antwoordde ‘ja, met meê weten, dus goedkeuring van de afdeeling’. Zou hij daar nu verder met de Kapitein gaan over zaniken? Dan krijg ik er nog wat over te hooren.
Gisterenavond was er ‘tribunaal’. Voor de lol werd [Robert] Desnick geoordeeld. Voorzitter Grosjean, openbaar ministerie Canneel. Ik de advocaat. Midden op (in) de tafel: een bezem, met een kaart: ‘Dieu est juste’. Gendarmen, publiek. De zaak werd uitgesteld om den beschuldigde aan lijfsonderzoek te onderwerpen. Expert: von Terpitz (admiraal) alias zattekul Gena. Vanavond krijgt de zaak haar beslag.
Dezen namiddag ging ik bij De Lange verwittigen dat de schilder [Emile] Patoux zijn aquarellen zou laten bezichtigen in de school. Ik zag meteen den tuin; fruitboomen en kersenstruiken staan er meest; minder bloemen.
Boven op ’t kabinet liet Patoux alles bewonderen, want alles werd bewonderd, vreeselijk mooi gevonden. Nu is de zaak hoe ik de prijs van een dier pastels vernemen zal. Vader de Lange wordt in Juli jarig en zijn huisgenooten zouden hem dan een aquarel aanbieden. Mijn nieuwe medewerker is ook schilder: hij bracht vandaag me enkele bewijzen van zijn kunst meê, o.a. het portret v[an] Van Dijck van Rembrandt en van den aalmoezenier Muyldermans. Ook een jockey met een paard in een bad: een pareltje van schilderssimplicisme. Die Declercq wilde nu maar absoluut weten waarmede hij Delange’s kon van dienst zijn: bv. hun huis uitschilderen met den tuin. Hij had ook het vredespaleis van Den Haag uitgeschilderd, precies gelijk het was, ‘g’heel schuun’: ’t had hem 8 dagen werkens gekost.
Deze man vertelt wat over Congo: schoon land, hij was er graag, als controleur (?) van belastingen. De negers aten alles, wormen, rupsen, enz. maar ‘menschenvlees was nog beter, maar ze mochten het niet meer eten’. Het was goed volk kinderen [sic], zij hij. Vele blanken waren veel slechter. Soms vond hij 6, 7 doden langs den weg of in de dorpen, slachtoffers van de slaapziekte. Met heele dorpen, had hij op bevel verbrand om besmetting te voorkomen. Hij won op ’t laatste van zijn term 7000 fr. Met 2500 - 3000 fr kon hij leven. Alles was zoo goedkoop: één ei, 1 cent, een kip: 0.25 fr., een schaap 3,4 fr. enz. En het innen der belasting: wilden ze betalen: dan goed; anders ook.
Van Paul Troch kreeg ik een kaart: van Lucien Crick nog geen nieuws. Onlangs schreef hem nog de jonge Raes die mitrailleur werd, die verbleef laatst te Yperen waar voor enkele dagen zoo erg gevochten werd.
Vaes, de gendarm, liet aan zijn zwager Lenaerts (den binder) weten, dat hij naar Yperen ging. Hij was tevreden opnieuw in zijn land te zijn. Hij schreef ook een brief aan mij, maar tot heden ontving ik niets.
Ik bezocht gisteren Annez’ nieuwe woonst: meubeltjes en keukenraad hadden reeds hun plaats gekregen. Nu vroeg Annez platen voor de muren. Sedert 3 weken kreeg hij niets van huis; heel weinig correspondentie komt hier toe.