Buysse had Roemans al op 12 april 1929 gewaarschuwd dat hij aan een bijna onmogelijke opdracht begon:
“Wat mijn niet in boekvorm verschenen werk betreft, dit is werkelijk niet te overzien. Ik heb artikelen en indrukken en zelfs novellen gepubliceerd in nagenoeg alle bestaande of bestaan hebbende dag- en weekbladen […] De opsporing daarvan is, wat mij betreft, niet mogelijk, omdat een aantal van die bijdragen op mijn buitenverblijf in België waren en bij de invasie van 1914 door de Duitschers, met het meubilair enz. werden geplunderd en vernietigd.”
Over de vele vragen van Roemans zou Buysse zich beklagen bij Achilles Mussche, die de inleiding bij de bibliografie schreef:
“Er zal later een statistiek op te maken zijn die zal bepalen met hoeveel weken of maanden hij mijn laatste levensjaren heeft verkort.”
(Buysse aan Mussche, 23 maart 1931 - brief uit het Mussche-archief in het Letterenhuis).
In ieder geval bevatten sommige brieven of kaartjes ook nieuwe informatie. Joris van Parys vraagt zich in zijn Buyssebiografie Het leven, niets dan het leven (2007) af waarom Le Bâtardnooit werd opgevoerd - dankzij een brief aan Roemans ontdekken we nu hoe dat komt:
“Mijn toneelstuk Driekoningen-Avond […] werd door mij in ’t Fransch vertaald, onder den titel Le Bâtard en door Lugné Poe voor het Théatre de l’Oeuvre ter opvoering aangenomen. De vertooning had echter nimmer plaats omdat … Lugné het manuscript verloor. Zoo werd het ook nooit gedrukt, want ik had er helaas! geen afschrift van.”
De briefwisseling loopt over de jaren 1929 tot 1931. Voorlopig staat de balans op 14 Buysse-brieven, maar de koffer is nog lang niet leeg.