Overslaan en naar de inhoud gaan

Papier- of Kopfarbeiter? Arbeiter?

door Lies Galle

Hoe schrijven schrijvers? En is daar een systematiek in aan te wijzen? De Duitse literatuurwetenschap bijvoorbeeld onderscheidt twee types van auteurs, naar de theorie van Siegfried Scheibe: de ‘Kopfarbeiter’ en de ‘Papierarbeiter’. Bij de eerste is het verhaal of gedicht al grotendeels in het hoofd ontworpen voor er een letter op papier staat. De ‘schrijver op papier’ laat het verhaal al schrijvende ontstaan: schrijven en herschrijven zijn dan een vorm van denken. Het is uiteraard een breed spectrum, waarbij elke schrijver zich meer aan de ene of de andere kant bevindt. Scheibe zag trouwens veel overeenkomsten tussen beide vormen, en kwam tot één basismodel van het werkproces. Dat kent grosso modo de volgende stappen: voornemen tot schrijven en verzamelen van informatie – schema of plan – eerste tekstversie – correctieronde – nieuwe versie maken (dit kan zich blijven herhalen) – de tekst geschikt voor andere ogen achten. 

In Denken op papier – tekstgenetische studies (2006) verzamelde literatuurprofessor Dirk van Hulle een aantal essays over hoe literatuur ontstaat, waarin onder meer deze theorie wordt getoetst. Xavier Roelens ontdekte in de schrijver Johan Daisne een ‘Kopfarbeiter’, terwijl Liesbeth van Melle in haar onderzoek naar de auteur Maurice Gilliams een echte ‘Papierarbeiter’ aantrof.
 

Johan Daisne: ‘Kopfarbeiter’?

Toen ik de ogen weer opende, bemerkte ik dat mijn hele coupé sliep. 
[– eerste zin uit De trein der traagheid, 1948]  

De plot van de populaire novelle De trein der traagheid van Johan Daisne (1912-1978) ontstond in de trein, in het hoofd van de auteur. Zo lezen we het in ieder geval in het ontwerp van vier pagina’s dat Daisne voor de roman opstelde: aan het einde noteerde hij ‘opgevat/woensd. in/trein Brussel-Gent’. Het lijkt erop dat Daisne het idee voor de roman in de trein kreeg, er onderweg naar huis verder over nadacht en thuis de synopsis op papier zette. Het is dan 14 april 1948. De volgende dag begon hij met het uitschrijven van het verhaal, en drie dagen later was hij maar liefst 52 pagina’s ver. Daarna liet Daisne het werk even rusten. Drie weken later begon hij opnieuw en ging hij verder. Hij typte daarna de herwerkte versie over en op 24 mei stuurde hij het manuscript naar het Nieuw Vlaams Tijdschrift. De novelle verscheen in oktober 1948 in het blad, na verbetering van de drukproeven. 

Johan Daisne aan het werk

Daisne kreeg dus een inval, dacht er wat verder over na en zette de plot op papier en  het uiteindelijke verhaal week daar nauwelijks van af. In het plan schetste Daisne de drie hoofdpersonages (X, Y, Z), en geeft hij bijvoorbeeld aan: ‘Treinbotsing/verhaal kan nu best hier beginnen’. Soms blijft het plan vaag: ‘Hier volgt dan ’n nog te verzinnen/ (liefdes)avontuur, dat de 3 vrienden/beleven & waarin vooral Z de grote/rol moet spelen’. Het manuscript dat daaruit voortvloeide is één keer stevig bewerkt; op slechts één plaats is ook een derde schrijflaag ontstaan. Bij het overtypen van het manuscript zijn nog maar enkele verbeteringen aangebracht. 

Daisne lijkt dus vooral een ‘Kopfarbeiter’. Roelens vraagt zich in zijn essay af of Daisne überhaupt een Arbeiter was. Hij nam niet echt de tijd om zijn zinconstructies nog te verbeteren, of in sommige passages te snoeien voor een vlottere of betere leesbaarheid. Daisne werd als een ‘veelschrijver’ omschreven, en Roelens stipt aan: ‘hij zag in veel gebeurtenissen rondom zich de mogelijkheid om er literatuur van te maken.’ 
Roelens nuanceert een te strakke categorisering: ‘De inhoud van het verhaal blijft weliswaar hetzelfde tussen de synopsis en het verhaal zelf, maar er verandert toch iets – de sfeer, de stijl. Het verhaal gaat met zijn gedachten op de loop. Het idee van het verhaal wordt verscheidene keren expliciet uitgesproken in het verhaal, door alle drie de hoofdpersonages. De herhaling draagt ertoe bij dat het verhaal geleidelijk verandert ten opzichte van het oorspronkelijke plan. Op het realistische niveau blijft de synopsis van het plan behouden, maar wat er dankzij de herhaling bijkomt is een magisch element, dat je doet verder lezen. Wat het idee op zich niet doet, doet het wel in het verhaal: intrigeren.’

Johan Daisne, De trein der traagheid, pagina uit handschrift (uitsnede)

Johan Daisne: pagina uit het handschrift van 'De trein der traagheid'

Maurice Gilliams: Elias, plakboek

Maurice Gilliams: eerste pagina van 'Elias'

Maurice Gilliams: Papierarbeiter?

Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid onderstboven als betooverde apen.
[– eerste zin uit Elias of het gevecht met de nachtegalen,1936]

De schrijver Maurice Gilliams (1900-1982) verbaasde zich over schrijvers die een groot oeuvre voor elkaar krijgen. ‘Iedre schrijver zal U hetzelfde zeggen over zijn moeizaam zwoegen; doch ze komen voor de dag met twee nieuwe boeken per jaar. Hoe rijmt men dat te zamen ? In de omgang ben ik lastig soms, en altijd ligt de diepere oorzaak in dit uiterst langzaam vorderen met wat ik doen wil.’ Hij liet zelf dan ook een bescheiden (en bejubeld) aantal dichtbundels en romans na. 

Gilliams was duidelijk een ‘Papierarbeiter’. Een perfectionistische, alsmaar schavende schrijver, zoekend naar de beste versie van zijn roman. Hij cultiveerde de lijdensweg van het schrijven, en herschrijven, en herschrijven. Aan pater Dumont, die Gilliams raad vroeg bij het maken van een boek, liet Gilliams bijvoorbeeld weten: ‘Herschrijven, telkens opnieuw herschrijven, is de boodschap! Niemand kan daarbij helpen, niemand kan U raad geven. Ge zit alléén voor een blad papier, met het gevoel alsof Uw dagen geteld zijn.’ 

Maurice Gilliams: Elias schrijft Elias

Gilliams vernietigde zijn oude versies. Al is dit ook wat dubbel, want uit het onderzoek van Liesbeth van Melle naar Gilliams’ debuutroman Elias blijkt duidelijk ‘de ceremoniële geest die over dit alles waart. Gilliams bedt het schrijven in een “allerindividueelste” cultus in, maar hij is ook een fraudeur.’ Het plakboek dat Gilliams maakte over zijn (autofictionele) roman – een verhaal over een opgroeiende jongen, Elias – spreekt boekdelen. Daarin kleefde hij een heleboel foto’s van familieleden en van zichzelf (‘Elias schrijft Elias’), recensies, brieven over het boek en ten slotte twee bladzijden manuscript – de enige kladversies die bewaard zijn. 

Het zijn twee zorgvuldig gekozen pagina’s, in een ogenschijnlijk vroeg stadium van het schrijfproces. Gilliams noteerde erop: ‘begonnen in mei 1930’. Maar eerst stond er 1931, en in het colofon van zijn prozabundel Oefentocht in het luchtledige (1933) schreef hij: ‘De stukjes die het eerste deel van  deze OEFENTOCHT uitmaken, hebben tot voorstudie gediend van de roman ELIAS, OF HET GEVECHT MET DE NACHTEGALEN. Zij ontstonden tussen Mei 1924 en November 1927.’ 

Het zou dus gaan om een herwerkte versie van een later vernietigd kladhandschrift, een geënsceneerde eerste versie wellicht, van een auteur die erg begaan was met het beeld dat hij van zichzelf wilde achterlaten. Of zoals Van Melle besluit in haar essay: ‘Gilliams wiste alle sporen uit en wat hij naliet, had hij zorgvuldig geselecteerd en gefraudeerd. Wat op het eerste  gezicht een “normaal” kladmanuscript van een “normale” Papierarbeiter lijkt, is een bijgewerkt curiosum dat amper nog iets van zijn spontaniteit  overhoudt.’ 

Gilliams wilde misschien niet dat de kladversies van zijn roman ooit gelezen werden, maar hij was er wel duidelijk over dat een schrijver zondermeer een Arbeiter moest zijn om een meesterwerk te kunnen maken. Om met Gilliams’ woorden af te sluiten: 

Eenieder die probeerde een détail ter grootte  van één hand op een schilderij te corrigeren, weet bij ondervinding dat hij practisch het gehele schilderij overdoen moet om de kleurverhouding weer normaal in evenwicht te brengen. Iedere nieuwe volzin kan de toon van de vorige ontstemmen, ieder voorwaarts dringend nieuw  woord kan de functie van het vorige ontzenuwen. Ik moest een onvermoeibare fysiek bezitten om het z.g. “copiëren” telkens opnieuw te hervatten.

 

Deze tekst is een ingekorte en bewerkte versie van twee artikelen uit Denken op papier – Tekstgenetische studies, samengesteld door Dirk van Hulle en Yves T’Sjoen (AMVC-publicaties, 2006): 
Xavier Roelens, ‘Werken of denken? Op papier of in het hoofd? De trein der traagheid en de werkwijze van Johan Daisne’, Denken op papier p. 69-74; 
Liesbeth van Melle, ‘Bootjes van papier. Over de werkwijze van Maurice Gilliams’, Denken op papier p. 75-90. 

 

[juni 2024]

 

Meld je aan voor de nieuwsbrief