Overslaan en naar de inhoud gaan

Een dagboek als antwoord op een brief

27 december 1914 - Zondagavond na Kerstmis

Een schets van de gebeurtenissen voorafgaand aan het dagboek, gevolgd door de eerste dagboekbladzijden, honderd jaar geleden geschreven.

Twee maanden leek het alsof Antwerpen stand kon houden tegen de Duitse invaller, tot koning Albert in de namiddag van 6 oktober 1914 besloot om het leger via het Waasland terug te trekken.

Met vele anderen stak de jonge Antwerpse advocaat Henri Picard bij Clinge de grens met het neutrale Nederland over. De Vredesconferentie van Den Haag (1907) bepaalde dat oorlogsvoerende troepen die op neutraal terrein terecht kwamen, geïnterneerd moesten worden en in kampen ondergebracht. Zo kwam Picard tussen 11 en 15 oktober samen met zo’n 13.000 andere Belgische soldaten terecht in het kamp van Harderwijk. Gedurende vier jaar hield hij daar een dagboek bij.

Tentenkamp
Aanvankelijk werden de geïnterneerde soldaten ondergebracht in witte tenten 
© Stadsmuseum Harderwijk

 

Tentenkamp op de hei

Voor Harderwijk was die internering even onverwacht als voor de Belgische soldaten, die van de bepalingen van de Vredesconferentie ongetwijfeld niet op de hoogte waren. Inderhaast werd in het zuidoosten van Harderwijk op de hei een tentenkamp opgezet, 32 hectare groot. De witte tenten waarin de soldaten aanvankelijk sliepen werden in de loop van december 1914 vervangen door vijftig houten barakken (51 x 13 meter), waarin telkens 250 mannen onderdak vonden. Verwarming was er niet.

Het kampleven verliep volgens strikte regels en uurschema’s. Het voor beperkte tijd verlaten van het kamp werd geregeld met permissies. Voor zo’n permissie moest een Belgische officier een verklaring bezorgen dat hij er garant voor stond dat de houder ervan de gemeente niet zou verlaten.

Henri Picard werkte de eerste maanden overdag in een schoolgebouw in Harderwijk om de boeken die voor de kampbibliotheek voorzien waren te kaften en te inventariseren. Die boeken waren geschonken door enkele welwillende Harderwijkers en er waren ook enkele giften uit de grote steden. Picard moest (mocht) dus dagelijks het kamp verlaten om te gaan werken, en kwam soms maar laat terug.

 

Dagboek van Picard

Picard begint zijn dagboek op 27 december 1914 als antwoord op een brief van zijn familie, waarin de behouden thuiskomst gemeld wordt van Henri’s zusters Madeleine en Gabriëlle, die hem in de loop van december in Harderwijk bezocht hadden.

 

Kamp van Harderwijk
27 december 1914
Zondagavond na Kerstmis

Waarde Lui,

Wel Nini’s brief ontvangen door bemiddeling van den heer Withaegens, alhoewel het adres verkeerd was opgegeven: schrijft nooit 2de vestingregiment, want dan loopt uw brief gevaar van bij de artillerie te versukkelen, maar tweede vestinglinie regiment, of beter nog: 2de linieregiment. Wilt a.u.b. ook uwe brieven dateeren.

[…]

In uw brief wordt maar één enkele vraag gesteld: of ik nog te Harderwijk vertoef? Antwoord daarop zijn de hier volgende bladzijden.

Vandaag neemt de serie van 3 zondagen een einde: het waren voor mij en mijne bibliotheek-medewerkers 3 dagen van verlof. Elke dag bracht het zijne mee. Van morgen, ging ik ten 10 uur uit, stedewaarts, naar de mis. Mijn bakcommandant, de korporaal Géna, had me dat voorstel gedaan, want te Gent is hij met vrouw en kind trouwe wekelijksche bezoeker van de hoogmis in Sint Baafs of Sint Michiels: dat brengt hem in zondagstemming, naar hij zelf verklaart, alhoewel hij in de grond tamelijk epicuristisch is aangelegd. Voor de deur van het kleine Rooms-katholieke kerkje, maakten wij, iets vóór de 10 ½ uur hoogmis begon, met andere Belgische en Hollandsche soldaten, onderofficieren, ‘queue’; het vrouwelijk element, en nog al wat officierenkinderen: eveneens present! Ik stelde mij zelf aan mijn maat voor als best te beschrijven: ‘plutôt un chrétien, un pratiquant en congé illimité’, iemand die niet vraagt om zich tot stichting van anderen, vooraan in de kerk, onder ieders oog te gaan neerzetten. Maar het lukte mij niet: door het dringen moest ik vooruit, en zelfs op verzoek van een jeugdige kerkbediende kreeg ik een plaats onmiddellijk voor de communiebank, dus op het koor, op 3, 4 meters afstand van den officieerenden kanunnik Muyldermans, de man, die zich in België met het inrichten van Katholieke Soldatenscholen bezighoudt. Hij hield ook een kort sermoen, van op de outertrappen, en heeft me misschien wel opgemerkt, want hij scheen zich vooral tot mij te richten. Zooals ik u zegde werd ik vroeger aan hem voorgesteld.

Dan trok ik naar het kamp, at een stuk chocolade met geboterd brood (men had voor mij geen soep genomen en het was dicht bij één uur). ’s Middags bleef ik binnen, wachtende op burgerbezoek uit de stad; bezoek dat niet kwam, want na ijs en sneeuw was het weder opnieuw omgeslagen en viel de triestige regen. Ik bleef tot slapensuur in onze studiebibliotheek, waar de universitairen bijeen komen, liet de verschillende menschen van een groepje van 13, dat zijn portret liet maken, hunne handteekening ter herinnering aan het interneeringskamp neerpennen, las de Rotterdammer en begon toen dezen brief. Op het (groep van 13) portret kom ik ook voor: wie mij hier nog niet zag, bijv. Papa, zullen zich kunnen overtuigen, dat ik er niet op vermagerd ben en de Zuiderzeelucht voordelig de yoghurt heeft vervangen.

De dag van gisteren was koud, met ’s morgens nog zon, maar ’s avonds reeds sneeuw. Ik trok in den voormiddag ter wandeling en op boodschappen uit. Aan de zee zag ik voor den “Ysclub: vol moed”, de ijsbaan klaar maken, en het bordje planten: “verboden toegang voor niet-leden”. Het vulgus moet maar elders plaats vinden, en vindt ze dan wel ook, in de dichte nabijheid. De dooi van vandaag is echter dat wintervermaak [helaas ook voor de enkel kijklustigen] komen verhinderen. In de nieuwe kazerne liep ik, vóór het middaguur, nog even bij den barbier binnen. De harmonie uit het Kamp was hier op de koer een concert komen geven. Het enthousiasme van onze “jefkens” was groot: dat was nu hunne Belgische muziek. Zij sprongen in vreugdevollen rondedans en begroetten, bij het vertrek, met geweldig petten- en hoedengezwaai. Met de muziek trok ik af, naar het Kamp, de soep toe. In het kamp, wordt voortduren gewerkt om het de geïnterneerden aangenaam te maken. De muzikanten kregen instrumenten en brachten het na korten tijd tot een goed gedisciplineerd korps.

Marche des internes belges
Partituur van de Mars van de Belgische geïnterneerden, geschreven door Jacques Polfliet en opgedragen aan de Henri Brondgeest.

 

Er zijn 2 groote kantienen gebouwd, zelfs een met een annexe voor cinema- en andere voorstellingen. Gedurende deze 3 zondagen zijn er 3 voorstellingen per avond geweest: het succes was groot. Ik was er niet bij. Mijn toer komt later. Het dringen was voorlopig nog te erg. De luitenant-artist Brondgeest heeft van dat alles werk gemaakt. Op kerstmis zelf: heerlijk weder. De morgen werd door mij besteed aan huishoudelijke bezigheden: gesprongen naden herstellen, knopen opnieuw op hunne plaats brengen, enz.: het vroeg me ruim 2 uur. Wat verder de dag medebracht, schrijf ik u morgen.

Meld je aan voor de nieuwsbrief