Overslaan en naar de inhoud gaan

Is de ‘man met het baardje’ een dief?

15 maart 1915

Picards collega van de bibliotheekcommissie, de man met het baardje, wordt verdacht van het ontvreemden van kleinigheden. Waar rook is, lijkt ook wel vuur te zijn. Kortom, een onverkwikkelijke zaak.

Maandagnamiddag 15 maart
[…]
Het vertrek naar Amersfoort kwam nog eens aan de orde van den dag. Eene lijst werd opgemaakt van geïnterneerden hier die gerechtigd zijn naar ginds te vertrekken. Naar mij werd medegedeeld vroeg Kapitein van Ysseldijk dat ik hem (verleden) vrijdag zou komen zeggen om 8 1/2 uur ’s morgens of ik vertrok of niet. Ik ging naar ’t bureau van dien kapitein, trof dien niet aan, maar verzocht zijn klerk mede te deelen dat ik hier bleef. Ik weet niet of ik van dat vertrek nog hooren zal. Ik schreef nog eens naar Amersfoort om te vernemen hoe het daar zat en vroeg onmiddellijk antwoord. Dat kwam mij toe: geen leergangen over de rechten; eens per week een uitgangsachtermiddag! Hier in Harderwijk heb ik nu een werkkring gevonden, primo in de Lectuurcommissie, 2° in de in het kamp in werking tredende vakschool. Met mijn cursus over handelsrecht kon ik nog geen aanvang nemen. De gevraagde boeken kwamen nog niet toe. U weet (of niet?) dat handelsrecht een van de 3 vakken is, waarover ik nog examen te doen heb.

Het is mij een verlichting, in de Lectuurcommissie, van daar nu nog enkel in ons voorplaatsje met Annez te zitten. De ‘man met het baardje’ werd aan de deur gezet. Een heel onaangename geschiedenis is daaraan verbonden. Voor een 3tal weken verloor een jongentje in de school een van die ringen, die de geïnterneerden in ’t kamp van chocolade zilverpapier vervaardigen. Die jongen behoort tot een familie van bekend dievenvolk. En het hoofd der school bracht het vinden van dien ring in verband met het verdwijnen van zilverpapier, dat hij in de school had geconstateerd. Kinderen hier ook, brengen zoo een en ander mee, met liefdadigheidsdoel. Nu, ook die ‘man met het baardje’ had in de kist met zilverpapier gegrabbeld: dat had ik meer dan eens gezien en ik deelde het den hoofdonderwijzer mede, denkende dat ik dien jongen niet onschuldig van het feit mocht laten onder verdenking staan. Mr. Wisse vond het van dien man onhebbelijk, vond dat diezelfde vent misschien ook destijds dat suikergoed voor den Sinterklaas der schoolkinderen had gegapt, dat misschien ook hij de persoon was, die in de kast op zijn kabinet was geweest, enz. Hij wilde het hem eens van dicht bij vragen en hem desnoods de school uitzetten. Ik zag ’s avonds dien man op weg naar het kamp, vertelde hem het gebeurde, en verweet hem ook, dat hij zoovele illustraties, enz. had geschonden, door er geniepig platen uit te snijden en te scheuren. Verwittigd liet de kerel, die ook een onbeschaafde conversatie had, zich in de school niet meer zien: hij beweerde dat men hem zijne permissie had afgenomen, omdat hij in dronken toestand in het kamp was aanbeland. Aan die historie hechtte ik geen groot geloof.
Nu twee, drie dagen later kwam de schooldirecteur weer met een nijdig gezicht ons spreekkamertje binnenvallen: men had uit zijn uitstallingsdozen wel voor 50 fr. gedroogde collectievlinders gestolen. Wie kon dat geweest zijn? Dat kon niet langer zoo in de school blijven! De kampautoriteit zou er over verwittigd worden!
De zaak deed ons zeer onaangenaam aan. Op wie ging de verdenking nu rusten. Gingen wij uit de school moeten vertrekken. De hoofdonderwijzer verdacht toch in de eerste plaats de ‘man met het baardje’, Annez en mij helemaal niet. Ik beloofde in het kamp te onderzoeken of hij werkelijk zijn permissie kwijt was: in ’t kamp wist men van niets. Ook de heren van de commissie bracht ik op de hoogte. Dat de man nog uitkon, bleek enkele uren later want Wisse reed er met zijn velo op! Hij sprong van zijn fiets en gaf hem te verstaan, dat hij hem onmiddellijk in de school verwachtte, voor een onderhoud.
De man is gekomen, werd eerst afzonderlijk onder handen genomen, toen met ons geconfronteerd, maar wees elke beschuldiging op verdenking van vlinderen diefstal beslist af. Ik mocht met een kameraad gaan vernemen, in de huizen waar hij kwam in de stad, of men van hem iets in bewaring kreeg. We gingen inderdaad dan in een drietal huizen naar ‘de Konink’ vragen of hij daar geen pakje liet? Ons onderzoekje bleef natuurlijk zonder gevolg. De man had beloofd onze terugkomst in de school af te wachten, maar na ons vertrek was hij niet meer terug te houden: hij wilde naar ’t kamp, om de ‘verdomde platen’ te scheuren, die hij daar bewaard hield.
De directeur wilde hem niet langer in de school en de commissie schreef dat zij hem niet langer wilden gebruiken, omdat hij verschillende dagen zonder kennisgeving was afwezig gebleven. Zijn permissie zal hij er bij inschieten.
Voor ’t ogenblik blijven we dus in de school, en we voelen ons weer veilig, maar er komt hier zooveel volk binnengevallen, dat wij vreesen dat er nog wel iets kan ontvreemd worden en wat er dan voor ons uit volgen moet,… zal de tijd ons leeren.

[…]
Financieel sta ik er altijd goed voor. Ik kocht enkele kleinigheden, waaronder zolen om in mijn schoenen te leggen. Ik heb veel van natte en koude voeten geweten, want mijn schoeisel is verre van waterdicht en het leder, aan mijn rechtervoet, is aan den zijkant stukgesleten. Ik weet niet of ik van den chef, die over de magazijnkamer beschikt, een paar zal kunnen losmaken. Ook een nieuwe politiemuts kon ik best gebruiken; wel werd er mij een beloofd door den adjudant-bibliothecaris, maar wat die man daarover vertelt en belooft, zal wel dronkemansonzin zijn.

Meld je aan voor de nieuwsbrief